Verschenen in Encore, het blad
van
het Nederlands Philharmonisch Orkest, maart 1992
Luxe
Toen de prijs van een heel brood op een dag werd verhoogd tot een gulden besloot ik
dat te onthouden. Daaraan kon je misschien zien hoe snel je geld minder waard
wordt. Want meer wordt het nooit.
Dat was in 1974. In die tijd kostte een grammofoonplaat zowat twee tientjes, een
hele investering. Mijn elpees de eens zo moderne spelwijze is nog sneller in
onbruik geraakt dan de objecten zelf speelde ik af op een draagbaar
tienerdraaitafeltje met een in het deksel verborgen luidspreker. Een kenner wist
mij later te vertellen dat zoiets bekend stond als een platenploegje. Het
laat zich raden wat voor effect dit gereedschap had op mijn eigen Pink Floyd-ploten
en op de cassette met cellosuites von Bach die ik van mijn ouders geleend had, maar
mij deerde dat niet: ik vond het allemaal even prachtig.
Toch voldeed dat ene luidsprekertje op den duur niet geheel. Vooral bij platen
met een nadrukkelijk stereo-effect kreeg ik wel eens het gevoel dat er iets ontbrak.
Terecht, zo bleek toen ik van mijn eerstverdiende geld een echte "installatie"
gekocht had en onder andere ontdekte dat de Beatles op Please Mr. Postman
ook zóngen.
Behalve de bekende grote tikken legde mijn nieuwe afspeler nu ook een netwerk van
fijn verdeeld gespetter bloot. Het beste bewijs dat ik nu echte hi-fi-apparatuur
bezat. Ik zat er niet zo mee. De muziek was de hoofdzaak en die hoorde je toch wel,
behalve wanneer de naald in de groef bleef hangen wat nu wel iets vaker
gebeurde. De grauwsluiers en de krassen hóórden gewoon bij die lievelingsplaten. Ik
miste ze zelfs wanneer ergens anders een schoon exemplaar van dezelfde plaat
gedraaid werd.
Even onstuitbaar als het verval van mijn platen schreed de tijd voort. En
ongeveer in het jaar dat de broodprijs de twee-guldengrens overschreed bereikte ook
mijn luisterperfectionisme een kritisch punt. Ik kocht een grote spoelenrecorder en
legde al mijn klankjuwelen, inclusief bezoedelingen, vast op de band. Dat banden
ook niet het eeuwige leven hebben en dat het opzoeken von favoriete stukken nu
beduidend moeilijker werd, daar stond ik toen niet zo bij stil.
Maar binnen een paar jaar kwam het steeds vaker voor dat ik op het aanbod:
"Zal ik even een teepje voor je maken?" moest opbiechten dat mijn spoelenspul niet
meer bij de tijd was. Aankoop van een cassetterecorder was onvermijdelijk.
Vervolgens deed de Walkman zijn intree. Handig om vraaggesprekken op te nemen. En
leuk voor in de trein, maar dat bleek alleen functioneel bij discomuziek waar ik
niet van houd.
Zo had mijn stapel geluidsvoortbrengers tegen die tijd een indrukwekkende hoogte
bereikt, en kon, behalve ikzelf, niemand meer wijs uit de wirwar van kabeltjes aan de
achter- en knoppen aan de voorkant.
Maar toen maakte de komst van de cd, de perfecte geluidsdrager, een eind aan al
dat gehannes. Ik voltooide mijn geluidstoren-van-Babel, en leefde nog lang en
gelukkig. Dat had je gedacht. Want nu komt er weer wat nieuws: een cassetterecorder
waarmee je zowel gewone als digitale bandjes kunt maken.
Wie zei er dat muziek een
luxe is? Grammofoonplaten zijn al die tijd niet duurder geworden. Integendeel, ze
worden voor een habbekrats verramsjt. Voor ruim tweehonderd gulden heb je al een
cd-spelertje dat niets te wensen overlaat. Maar gisteren betaalde ik voor het eerst
drie gulden voor een ordinair heel bruin.
Gelukkig is er temidden van al die scheefgetrokken prijsverhoudingen ook iets
rechtgebreid. Want een plaat een cd bedoel ik heeft weer diezelfde
speciale aura als mijn oude elpees. Een voorwerp dat evenveel kost als vijftien
broden, dat schaf je niet zo maar aan, dat gaat over een nacht ijs, en over
spaarcentjes.
Ik ben alleen bang dat ik in de loop der tijd erg verwend ben geraakt. Hoe mooi
die cd's ook zijn, met hun prachtige regenboogglimmertjes en hun ruis- en krasvrije
geluidskwaliteit, het blijven surrogaten. Niets haalt het immers bij een echt
concert, in een echte zaal, met levende muzikanten.
© Frits van der Waa 2007