Programmatoelichting voor Cappella Amsterdam bij een programma dat werd
uitgevoerd op 23 en 25 januari 2009
Schütz: Schwanengesang
Anders dan Bach, Mozart en Bruckner, die niet meer aan de afsluitende maatstreep
van hun laatste composites toekwamen, waardoor het nageslacht nog altijd tobt met
een afgebroken fuga, een opgelapt requiem en een symfonie met maar drie delen,
heeft Heinrich Schütz zijn laatste werk keurig kunnen voltooien. Er zijn
zelfs aanwijzingen dat hij er zelf voor gekozen heeft zijn opus ultimum de titel
Schwanengesang mee te geven. Vast staat hoe dan ook dat hij deze grote,
anderhalf uur durende compositie, die hij in 1671 op 85-jarige leeftijd voltooide,
als het sluitstuk van zijn oeuvre beschouwde.
En toch is het Schwanengesang niet compleet. Dat ligt niet aan
Schütz, maar aan degenen die in de loop der jaren zo slordig zijn omgesprongen
met zijn muziek. Dat Schütz een Schwanengesang had gecomponeerd was
bekend, maar pas in 1900 werden zes van de negen partijen ontdekt in een Pools
kerkarchief. In 1930 dook de continuopartij van het inmiddels legendarische werk
op in een antiquariaat en belandde in de verzameling van de schrijver Stefan Zweig.
Wat nu nog ontbrak waren de sopraan- en de tenorpartij van het tweede koor. Voordat
het materiaal nader onderzocht kon worden brak de Tweede Wereldoorlog uit en
raakten de Poolse handschriften zoek in het krijgstumult. Pas in 1975 ontdekte de
Duitse musicoloog Wolfram Steude ze opnieuw in de Sächsische Landesbibliothek
te Dresden, en wist aan de hand daarvan de twee ontbrekende stemmen te
reconstrueren. Pas in 1981 kwam het tot een eerste uitvoering en in 1985,
Schütz' vierhonderdste geboortejaar, verscheen het Schwanengesang voor
het eerst in druk.
Het Schwanengesang vormde de afsluiting van een componistencarrière
van ruim zestig jaar, wat gezien Schütz' hoge leeftijd naar verhouding niet
eens zo lang was. Schütz ontdekte zijn eigenlijke roeping tamelijk laat. Hij
had een gedegen gymnasiumopleiding genoten, en was rechten gaan studeren. Pas in
1609, toen hij 24 was, trok hij naar Venetië om zich bij Giovanni Gabrieli in
de muziek te bekwamen. De praktijk van de Venetiaanse dubbelkorigheid klinkt door
tot in het Schwanengesang.
Schütz' eerste gepubliceerde werk was een bundel madrigalen, die verscheen
in 1612. Net als in vrijwel al zijn latere composities staat hierin de tekst
centraal. Voor Schütz lagen taal en muziek onmiddellijk in elkanders
verlengde. Alleen zou hij zich gedurende het overgrote deel van zijn leven
toeleggen op het verklanken van het woord Gods.
Daarmee werd hij de grondlegger van de lutheraanse muziektraditie, op wiens
werk de honderd jaar na hem geboren Johann Sebastian Bach nog indirect voortbouwde,
en de belangrijkste Duitse componist van zijn tijd. Hij combineerde de Italiaanse,
sterk vanuit de tekst gedachte wijze van componeren met het streven naar een
optimale verstaanbaarheid dat het geloof dicteerde, en incorporeerde daarnaast de
toen nog nieuwerwetse praktijk van de basso continuo in zijn werk.
Schütz begon al in 1662, dus tien jaar voor zijn dood, te werken aan de
zetting van Psalm 100, Jauchzet dem Herren, die deel zou uitmaken van zijn
Schwanengesang. In het grote werk, een reeks van dertien motetten, greep
hij ten dele terug op de in de renaissance gewortelde stijl van zijn leermeester
Gabrieli. Met zijn karige, soms zelfs ascetische klankgeving zal de muziek de
tijdgenoten van zijn oude dag ietwat archaïsch in de oren geklonken hebben
aangenomen dat ze destijds is uitgevoerd, want daarover is niets bekend.
Aangezien de begeleiding alleen bestaat uit een basso continuo-partij, die zoals in
die tijd gebruikelijk was naar believen kon worden ingevuld, zijn er in dit opzicht
velerlei keuzes mogelijk. In een recente cd-opname van het Collegium Vocale Gent is
bijvoorbeeld een compleet blazers-ensemble toegevoegd, wat aansluit bij de
Venetiaanse meerkorigheid. Bij de uitvoering die u vandaag hoort is gekozen voor
een bescheidener continuo-ensemble dat naast twee basinstrumenten slechts een orgel
en een luit als akkoordinstrumenten omvat.
Desondanks is de rijkdom aan tekstverklanking en muzikale lay-outs die de
componist hier toepast imponerend zij het niet opvallend intenser of
diepzinniger dan in zijn eerdere werk. Schütz is een van die componisten
die in zijn vroege werk al voldragen lijkt en bij wie het nauwelijks zin heeft
zijn oeuvre in verschillende periodes in te delen.
Het belangrijkste deel van het Schwanengesang is een zetting van de
omvangrijke Psalm 119, een grote lofzang op de wetten van God. Het is een psalm
die als een van de meest wezenlijke teksten van het Oude Testament wordt beschouwd.
Schütz voegde daar een zetting van Psalm 100 aan toe en besloot het werk
met een andere, ditmaal nieuwtestamentische lofprijzing van God, een Magnificat.
Daarmee kan het Schwanengesang niet alleen als zijn muzikaal, maar ook
theologisch testament beschouwd worden, omdat het de hele bijbel in enkele
kernteksten samenvat. Naar goed lutheraans gebruik bediende hij zich van de Duitse
vertalingen wat hij overigens niet in al zijn composities deed.
Schütz verdeelde de lange tekst van Psalm 119 in elf delen, die telkens
uit twee verzen bestaan. De tekst is in het oorspronkelijke Hebreeuws een
acrostichon: elk vers begint met de volgende letter van het alfabet, zoals terug
te zien is in de naamgeving die Schütz hanteerde. Opmerkelijk is dat door de
toevoeging van Psalm 100 en het Magnificat het zevende motet precies in het
midden van de compositie komt te staan. Omdat dat deel van de tekst,
Wir haben deine Gesetze so lieb, kan worden gezien als de essentie van de
psalmtekst, die op zijn beurt weer wordt beschouwd als een samenvatting van het
hele Oude Testament, is dat waarschijnlijk geen toeval.
Schütz laat elk motet beginnen met een solistische aanhef in gregoriaanse
stijl en sluit telkens af met de door hemzelf toegevoegde tekst van de doxologie,
Ere zij de Vader [...] Amen, waarin hij uiteraard de kans om de hier bezongen
eeuwigheid in klank te vatten niet voorbij laat gaan. Maar ook in de sterker op het
woord gerichte, meer uitgespaarde betuigingen van trouw aan de wetten van God zijn
vele, dikwijls heel subtiele klankuitbeeldingen te vinden, zoals de schildering van
'falsche Wege' en 'Stricke' in dat centrale zevende deel, of de dansante
jubelklanken van Psalm 100 en de dramatische contrasten in het Magnificat.
Die twee slotdelen zijn na de ingetogenheid van het voorafgaande van een
uitbundigheid en prachtlievendheid die duidelijk maken waarom de muzikale era
waaraan Schütz' mede gestalte gaf betiteld wordt als het baroktijdperk.
De componist droeg het werk op aan zijn laatste werkgever, de Saksische
keurvorst Johann Georg II, en bereidde zich voor op de dood. Hij had al beschikt
dat hij naast zijn vijfenveertig jaar eerder gestorven vrouw Magdalena begraven
wilde worden. In januari 1672 maakte hij zijn testament. Op 6 november van dat
jaar, negentwintig dagen na zijn 87ste verjaardag, stond hij monter op, maar
werd om negen uur 's ochtends getroffen door een beroerte. Hij overleed nog
diezelfde dag.
© Frits van der Waa 2009