Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

Gepubliceerd in Holland Festival-bijlage VPRO-gids, mei 2009

Vulkanisch oeuvre


Het complete werk van Edgard Varèse neemt nog geen drie uur in beslag. De 'bevrijding van de klank' waar hij naar streefde leidde tot muziek met een hoog soortelijk gewicht, waarin elke noot telt.

Misschien komt het ooit nog eens zo ver dat een burgemeester van Eindhoven voor het oog van de camera's op de Gagelstraat 138 plechtig een plaquette onthult, met het opschrift: Hier woonde de componist Edgard Varèse van september 1957 tot mei 1958.

Daar zou dan met recht en reden een klein bordje onder gehangen kunnen worden met de tekst: En bijna niemand wist het.

Vreemd is dat. Nooit is er een beroemde buitenlandse componist zo lang in Nederland geweest – zelfs Mozart niet, die als negenjarig wonderkind door ziekte een poos vastzat in Den Haag. En dan te bedenken dat Varèse al 73 was en waarschijnlijk heel wat beroemder dan zijn jonge collega destijds.

Wat er over is van zijn verblijf bestaat uit een wonderlijke op band vastgelegde compositie van acht minuten, waarin onder meer te horen zijn: de grote klok van de Oude Kerk in Delft, liggende en verglijdende elektronische tonen, pauk- en tromslagen, veel geluiden die doen denken aan machinaal, boren, zagen en schuren, plus een paar heel hoge noten van de nog piepjonge sopraan Cristina Deutekom.

Meer dan twee miljoen mensen hebben tussen april en oktober 1958 dit Poème Électronique gehoord – geen gering aantal, en al helemaal niet voor een avantgardistisch muziekstuk. Dat kwam doordat het deel uitmaakte van het prestigieuze Philips-paviljoen dat door de architect Le Corbusier ontworpen was voor de Brusselse Wereldtentoonstelling. In het paviljoen was het publiek getuige van een door Le Corbusier samengestelde diavoorstelling, met Varèses compositie als begeleiding, die ruimtelijk werd uitgestuurd over 300 luidsprekers.

Het lijkt wat overdreven om negen maanden te werken aan een stukje van acht minuten. Maar als je bedenkt dat het complete oeuvre van Varèse bij elkaar nog geen tweeëneenhalf uur in beslag neemt, komt dat wat meer in perspectief te staan. Bovendien had Varèse in Eindhoven niet zo snel kunnen opschieten als hij wel wilde, omdat Philips hem enkele technici toegewezen had die nauwelijks iets begrepen van het visioen dat hij al zijn hele leven najoeg: de bevrijding van de klank.

Met dat ideaal vertegenwoordigt Varèse in feite een 'derde weg' in de twintigste-eeuwse muziek, waarin zich na 1920 duidelijk twee stromingen aftekenden, met Stravinsky en Schönberg als leiders. Varèse, die tussen 1903 beurtelings in Parijs en Berlijn verbleef, moet van nabij hebben kunnen volgen hoe zijn twee collega's elk op hun eigen manier korte metten gemaakt met de gangbare muzikale grammatica. Maar later verschansten ze zich beiden in een systeem – Schönberg in zijn 'twaalftoonstechniek' en Stravinsky in het neoclassicisme, en daar moest Varèse, die in 1915 zijn heil had gezocht in New York, niets van hebben. Vaste recepturen verdroegen zich niet met de waarlijk vrije vormgeving van de klank die hij nastreefde. Sterker nog: die twaalf tonen in het octaaf met hun gladgestreken getempereerde stemming zaten hem ook niet lekker. Hij had andere dingen in zijn hoofd.

Vandaar ook dat hij zijn leven lang op zoek was naar nieuwe instrumenten en nieuwe timbres, en in zijn stukken graag instrumenten met een niet-gefixeerde toonhoogte gebruikte, zoals slagwerk en sirenes. Dat zijn tegenwoordig dingen waar de eerste de beste beginnende dj zijn hand niet voor omdraait, maar Varèse was al dolblij toen een anonieme weldoener hem in 1953 een Ampex-bandrecorder ten geschenke gaf. En dat was ook nog behelpen.

Het belette hem niet om in 1954 de laatste hand te leggen aan Déserts, een compositie waarin instrumentale delen en delen met op band vastgelegde klanken elkaar afwisselen. Hoewel de ontoereikende techniek over dat 'georganiseerd geluid' een vreemd patina heeft gelegd, dat scherp contrasteert met de messcherpe klanken van de instrumenten, kun je in beide heel goed horen wat Varèse voor de geest stond: abstracte, meestal flink dissonante klanken waarin voortdurend een spel van beweging en stilstand gaande is – nu eens in hortende ritmen, dan weer in priemende, ademstokkend aanzwellende tonen, dikwijls ook in de schrille timbres boven in het register, die niet zozeer als aparte tonen werken, maar meer als klankkleur. Niet voor niets beschreef de schrijfster Anaïs Nin Varèses muziek als 'het geluid van vallende planeten'. Déserts is zonder meer het hoogtepunt in zijn oeuvre.

En dat oeuvre bevat al nauwelijks zwakke stukken. Dat komt doordat Varèse voor zichzelf de lat erg hoog legde – zo hoog dat er tussen 1936 en 1947 geen enkele compositie onder zijn handen vandaan kwam. En het komt ook doordat praktisch alles wat hij voor 1915 gecomponeerd heeft opgeslagen lag in Berlijn en daar bij een brand verloren is gegaan.

Er bestaat daarom geen vroege Varèse, zodat we niet weten hoe hij tot die elektriserende muziek gekomen is. Ja, in een enkel segment van een stuk als het grote orkestwerk Amériques, het eerste dat Varèse schreef na zijn emigratie naar de 'Nieuwe Wereld', is nog een spoortje Debussy te horen, maar verder is er weinig dat erop wijst dat de componist een geboren Fransman was.

Behalve wat klein grut zijn er niet meer dan elf complete stukken van Varèse over. Maar ze hebben een enorm hoog soortelijk gewicht – van Density 21.5 voor fluit solo tot het gigantisch bezette Amériques en van het naar verhouding wat bedeesde Poème Électronique tot het uitsluitend voor slagwerk geschreven Ionisation.

'Traditie is een excuus voor slechte gewoonten.' zei hij ooit. Maar hij hield wel van Bruckner en voerde als koordirigent graag renaissancemuziek uit. En de vrijheid die hij zo naarstig bevocht leidde bij hem zeker niet tot anarchie. Zijn werkwijze had iets gemeen met die van een beeldend kunstenaar: boven zijn bureau was een touw gespannen (dat hij zelf aanduidde als zijn 'waslijn') en daaraan hingen schetsen en fragmenten die hij dan telkens herschikte. Dat tijdrovende proces van wikken en wegen was zijn manier om tot een uitgebalanceerde vorm te komen.

Varèse stierf in 1965, op 81-jarige leeftijd. Het Eindhovense Poème Électronique was zijn laatste voltooide werk. Echte navolgers heeft hij niet gehad, daarvoor was zijn signatuur te uitgesproken en te individueel. Maar zijn stadgenoot Morton Feldman, die totaal ander soort muziek componeerde, schreef in zijn 'In memoriam': 'Wat zou er van mij geworden zijn zonder Varèse? Want in het diepst van mijn ziel ben ik een imitator. Maar wat ik imiteer is niet zijn muziek of zijn "stijl"; het is zijn houding, de manier waarop hij in de wereld stond.'

Op die manier bezien zal Varèses werk altijd actueel blijven, want die houding klinkt ontegenzeggelijk door in elke toon en elk ritme van zijn vulkanische muziek.


© Frits van der Waa 2009