In maart werd de operawereld in rouw gedompeld na de dood van Gerard Mortier, die de laatste decennia een zeer stevig stempel drukte op de opera in de lage landen. De fusie tussen Het Nationale Ballet en De Nederlandse Opera kreeg zijn beslag en wierp niet alleen maar mooie vruchten af. En enkele nieuwe initiatieven zorgden voor kleine operaverrassingen. Frits van der Waa enMax Arian doen verslag van een bewogen operaseizoen.
Gerard Mortier, de befaamde, beruchte en bewonderde Belgische opera-intendant werd in september 2013 ontslagen door het Teatro Real in Madrid en stierf in maart 2014 in Brussel aan kanker. Hij was toen zeventig jaar, maar nog altijd jong van geest. Met het vooruitzicht van de dood kon hij zich verzoenen, maar het ontslag bij de Madrileense opera kon hij niet aanvaarden. Uiteindelijk kwam het tot een compromis. Mortier werd 'artistiek adviseur' en mocht de door hem geplande voorstellingen bij het Teatro Real nog afmaken. Zoals Peter Sellars' versie van The Indian Queen, de onvoltooide laatste opera van Purcell en het controversiële en bejubelde Brokeback Mountain van Charles Wuorinen, geregisseerd door Ivo van Hove, naar de film over een homoseksuele liefde tussen twee cowboys.
Opbloei
Pierre Audi, artistiek directeur van wat eerst De Nederlandse en nu De Nationale Opera heet, noemde Gerard Mortier direct na zijn dood tegelijk controversieel en geniaal, iemand met grote kracht en elegantie, een historische figuur in de kunsten: 'Ik denk dat we zullen spreken over een tijd voor en na Mortier.'
Audi heeft gelijk. Mortier heeft als intendant in de Brusselse Munt de weg gewezen naar een serieuze, esthetische, belangrijke en inhoudelijk interessante wijze van opera's opvoeren en het is de vraag of we zonder zijn voorbeeld ooit zo'n enorme opbloei van een vernieuwende vorm van opera hadden kunnen beleven. Niet alleen in Brussel, Parijs, Salzburg en Madrid, waar Mortier zelf heeft gewerkt, maar evengoed in Amsterdam en andere Europese steden waar het beleid van Mortier het grote voorbeeld is geworden voor gedurfde, esthetische, inhoudelijke voorstellingen van vooral het vroege en het moderne repertoire.
Mortier hoefde aan het einde van zijn leven niet in bitterheid om te kijken, zei hij in zijn laatste interview voor het Belgische weekblad Knack, omdat hij overal in Europa zijn geesteskinderen theater zag maken. Het is mooi dat Pierre Audi de openingsvoorstelling regisseerde van het laatste seizoen van Mortier in Madrid: het uiterst moeilijke, bijna onspeelbare The conquest of Mexico van de Duitse componist Wolfgang Rihm, van wie Audi in Amsterdam al eerder het prachtige Dionysos had geregisseerd.
Harmonie
Maar ook verder waren de banden tussen het Brusselse en het Amsterdamse operahuis al vele jaren heel sterk. Audi haalde in 1990 Mortiers leerling Peter de Caluwe als perschef naar Amsterdam. Deze ging zijn beurt in 2007 terug naar Brussel om zelf intendant aan De Munt te worden en in die functie vroeg hij Audi vorig seizoen Orlando van Händel te regisseren, met de geweldige countertenor Bejun Mehta in de hoofdrol, een voorstelling die Audi zelf weer in 2014 als een van de hoogtepunten naar zijn laatste Holland Festival kon halen.
Deze kinderen van Mortier kunnen uitstekend met elkaar opschieten. Beiden houden anders dan Mortier zelf niet van conflicten. Peter de Caluwe noemt zichzelf iemand die alleen maar leeft van harmonie; Pierre Audi wordt mede geprezen om zijn ruimhartig beleid, waardoor ook heel andere regisseurs dan hijzelf veel kansen kregen, zowel bij het Holland Festival, waar hij na tien zeer mooie jaren afscheid nam, als bij de Nederlandse Opera, waar hij zijn 25-jarig jubileum vierde, net voordat die tot Nationale Opera werd gebombardeerd.
DNO had ook nu een sterk seizoen, al zat Audi als regisseur zichzelf als intendant enigszins in de weg. Zijn beroemde en luid toegejuichte enscenering van Wagners Der Ring des Nibelungen uit 1998, met dirigent Hartmut Haenchen, werd voor de zoveelste maal, maar nu waarschijnlijk toch echt voor het laatst, van stal gehaald, hetgeen natuurlijk wederom een zwaar beslag legde op de capaciteit van de opera.
Maar daaromheen waren er toch enige zeer interessante producties, waarbij niet bepaald voor de gangbare successtukken was gekozen. Zoals Armide van Gluck in een niet helemaal geslaagde, maar wel intrigerende en soms spectaculaire regie van Barry Kosky, met dirigent Ivor Bolton. Dan nog het debuut bij de Opera van de Oostenrijkse regisseuse Andrea Breth: een zeer antikapitalistisch gekleurde De Speler van Prokofjev, met sterke muzikale leiding van chef-dirigent Marc Albrecht. Vervolgens een reprise van de interessante, geheel vanuit een meisjeskamer bekeken Lucia di Lammermoor van Donizetti, geregisseerd door Monique Wagemakers, warm gedirigeerd door Carlo Rizzi. Ook een overtuigende Arabella van Richard Strauss, in een fraaie, gestileerde regie van Christof Loy en gedirigeerd door Marc Albrecht. En Gounods Faust, waarin een verrassend jonge cast schitterde onder muzikale leiding van Marc Minkowski en die opviel door de intrigerende, doordachte regie van de flamboyante Alex Ollé van La Fura dels Baus uit Barcelona.
En dan had DNO nog twee sterke verrassingen voor Audi's laatste Holland Festival. Een interessante wereldpremière: Laika, het sprankelend resultaat van de samenwerking tussen schrijver P.F. Thomése, componist Martijn Padding en vormgever/regisseur Aernout Mik, waarin een persiflage op tv-praatprogramma's met tal van knipoogjes naar het klassieke operarepertoire gaandeweg op een hoger, zelfs astraal plan werd getild. En Verdi's laatste opera Falstaff in een grandioze uitvoering op wereldniveau coproductie met Londen, Milaan, New York en Toronto met een prachtig spelend Concertgebouworkest onder Daniele Gatti, een regie vol speelse vondsten en wijze menselijkheid van de Canadees Robert Carsen en een schitterende Ambrogio Maestri in de dikbuikige hoofdrol van de vernederde jonker, die hier wel oud en arm is, maar toch, zij het met moeite, zijn waardigheid weet te behouden.
Koud jasje
Door DNO werd begin 2014 groot nieuws aangekondigd. De inhoud daarvan viel enigszins tegen. De Nederlandse Opera zou voortaan De Nationale Opera heten, aangezien dat beter past bij fusiepartner Het Nationale Ballet. De Nationale Reisopera was wel zo goed haar naam gelijktijdig in Nederlandse Reisopera te veranderen. Heeft dat alles nog inhoudelijk iets te beteken? Opera en ballet worden voortaan in een strak modern, maar niet zo fraai en erg koud jasje gestoken door ontwerpstudio Lesley Moore van Karin van den Brands en Alex Clay, die hun naam hebben afgeleid van het modernistische credo 'less is more', maar zich daar zelf niet aan houden. Hun uitgaven voor de Opera, zoals de programmaboekjes, zijn onnodig groot geworden, een aparte publicatie over Audi is zelfs onhandelbaar kolossaal.
Maar er is nog een negatief gevolg aan de fusie tussen ballet en opera. In de Amsterdamse Stopera die nu plotseling Nationale Opera & Ballet heet is helemaal geen sprake meer van enige speciale programmering buiten de producties van de Nationale twee om. Er is al enige tijd geen programmeur meer voor en ook geen geld meer voor beschikbaar. Wie zou verwachten dat Pierre Audi zich daar zelf mee zou kunnen bezighouden, nu hij geen directeur meer is van het Holland Festival, komt bedrogen uit. Als hij dat doet moet het gebeuren onder verantwoordelijkheid van zijn eigen Nationale Opera. Want boven hem torent sinds kort een koele, strenge dame: kunsthistorica Els van der Plas, algemeen directeur van het hele zaakje en iemand die er geen moeite mee heeft als de Stopera voortaan bijna tweehonderd avonden in het jaar leegstaat, precies waar ooit bij de bouw van het nog altijd foeilelijke gebouw voor is gewaarschuwd. Els van der Plas vindt leegstand geen enkel probleem, als de 35 procent eigen inkomsten maar worden gehaald. Dat het onmaatschappelijk is een dergelijk groot gebouw midden in Amsterdam voor meer dan de helft van de tijd ongebruikt te laten, interesseert haar geen barst. Jammer!
Wel positief is dat eindelijk het al lang beloofde talentontwikkelingsprogramma werd opgestart, met een zeer bijzonder vormgegeven Kopernicus van Claude Vivier, met zeven jonge zangers en zeven jonge instrumentalisten. De jonge regisseur Marcel Sijm had de Boekmanzaal van de Stopera geheel met plastic laten beplakken, waardoor een abstracte sfeer ontstond, geheel in overeenstemming met de dromerige, rituele inhoud van de opera.
Klapper
Bij de Nederlandse Reisopera werd het seizoen geopend met de twee eeuwen geleden geboren Richard Wagner. Met een indrukwekkende Tristan und Isolde herrees de organisatie uit de benarde positie waarin ze het voorgaande seizoen door de draconische bezuinigingen was teruggedrongen. De vocale bezetting was van internationale allure, dirigent Antony Hermus liet horen dat hij in de wieg is gelegd voor het grotere werk, en de regie van Jakob Peters-Messer was met zijn summiere decor en creatief gebruik van belichting minstens zo effectief als sober.
De andere klapper van het Reisopera-seizoen was The News, de briljante video-opera waarin Jacob ter Veldhuis berichten en personages uit het wereldnieuws in een muzikaal kader plaatst en ze daarmee genadeloos dan wel barmhartig te kijk zet. Als zingende nieuwslezeressen waren Nora Fischer en zangeres Loire beiden verrassend sterk. De extra personages die regisseur Xander Straat als figuranten inzette waren feitelijk overbodig; het basisconcept van Ter Veldhuis is theatraal al sterk genoeg.
Tussen die twee pijlers hing de rest van het Reisopera-programma als een ietwat wankel hangbruggetje, met daarop een niet al te overtuigende pocketversie van Bizets Carmen, een herneming van de geslaagde Johannes Passion-enscenering en een niet over de hele linie goed ontvangen Barbier van Rossini. Met dat al is het knap wat de nieuwe leider van de Reisopera, Nicolas Mansfield, met beperkte middelen voor elkaar heeft gebokst.
Bij Opera Zuid lijkt de artistieke rek er door de extra bezuinigingen nu toch een beetje uit. Directeur Miranda van Kralingen blijft een formidabele talentscout als het om jonge, vaak Nederlandse zangers gaat (waarmee anderen dan weer hun voordeel doen), maar de ensceneringen van Carmen en Traviata waren niet heel erg bijzonder.
Terwijl de twee grote jonge Nederlandse talenten op regisseursgebied, Lotte de Beer en Floris Visser, intussen dit seizoen vooral hoge ogen gooien in het buitenland, timmert Serge van Veggel al een aantal jaren rustig aan de weg met zijn in Den Haag gevestigde gezelschap Opera2Day. Vooral de nog steeds vrij onbekende Medée van Cherubini, die komend seizoen herhaald gaat worden, bleek een meesterwerk, terwijl Van Veggel in La Troupe d'Orphée, een vrije in- en aanvulling van een Orpheus-operaatje van Charpentier, dans, muziek en theatrale elementen knap wist te integreren.
Friese zomer
Ook in de Friese zomer van 2013 was er veel te genieten. In Spanga maakte Corina van Eijk een zeer bijzondere Romeo & Julia, het paradijs ligt onder de voeten van je moeder, door componist Floris van Bergeijk samengesteld uit muziek van een tiental zeer verschillende componisten, van Gounod tot en met Bernstein, bewerkt voor harmonieorkest, vrolijk gestileerd gepresenteerd met een exotische Julia van Xandrine Benda en een Fries-blonde Romeo door Thijs Oud, hilarisch en ontroerend tegelijk.
Vlak bij Spanga, in Nijetrijne deed De knecht van twee meesters van Goldoni en Mozart daar nauwelijks voor onder. Goldoni's stuk was door Vaughan Schlepp voorzien van bijpassende muziek van Mozart en regisseur Ria Marks zette het geheel in de vroege jaren zestig, als de eerste gastarbeiders naar Friesland komen en de Friezen voor het eerst een pizza kunnen proeven.
Het is verbluffend dat er in het kille subsidieklimaat in Nederland toch allerlei plaatselijke initiatieven kunnen bloeien. Zo startte in de Lichtfabriek in Haarlem een splinternieuw operagezelschap met de olijke naam The Fat Lady met een sobere en sombere, maar geslaagde en mooi gezongen Orfeo ed Euridice van Gluck.
Muziektheater Hollands Diep bewoont ook al zo'n voormalige lichtfabriek, het energieguis in Dordrecht. Daar is regisseur Cilia Hogerzeil niet altijd heel gelukkig bezig, maar een grote verrassing was nu het splinternieuwe Klaagliedjes van componist Boudewijn Tarenskeen en dichteres Judith Herzberg, waarin zes heel verschillende zangeressen, onder wie Lucia Meeuwsen en Mathilde Santing, a cappella hun boosheid uitzongen als door iedereen verlaten weduwe. Een voorstelling die op meer plekken te zien zou moeten zijn.
Heel bijzonder en interessant is ook Conversations with my mother van de Diamantfabriek, waarvoor niet minder dan zes schrijvers teksten leverden over zoons die niet los kunnen komen van hun dominante moeder, zeer effectief op muziek door Benedict Weisser en geregisseerd door de deze zomer te jong gestorven Matthias Mooij.
Voetbalopera
Voor verkenningen van de grenzen op operagebied moet je vooral bij de Rotterdamse Operadagen zijn, al wordt het begrip 'opera' daar zo ruimhartig opgevat dat ook de wat avontuurlijker liefhebber voor lichte teleurstellingen kan komen te staan. Het is een leuke staalkaart van wat er zoal gaande is, maar los van de gedachte dat het gebodene vooral niet de gebaande operapaden moet betreden is er van een sturende visie eigenlijk geen sprake. Toch waren er opzienbarende voorstellingen: een Macbeth van Verdi uit Zuid Afrika, Purcells Arthur door de Veenfabriek in de Eerste Wereldoorlog geplaatst, de voetbalopera Hi Ha Hondenlul en, voor sommigen het hoogtepunt, A love unsung van Robert Zuidam, geheel zonder zang.
In België spreekt de Vlaamse Opera de laatste jaren ook een stevig woordje mee, vooral door het aantrekken van bijzondere regisseurs. Zo regisseerde de controversiële Catalaan Calixto Bieito een geslaagde Lady Macbeth van Sjostakovitsj. Bijzonder was het regiedebuut van Hollywood-acteur Christoph Waltz, die een zeer menselijke Rosenkavalier wist op te roepen.
De Brusselse Munt zorgde voor een rijkgeschakeerd operajaar, dat startte met een door regisseur Ivo van Hove zeer eigentijds gemaakte La clemenza di Tito, heel anders dan de prachtige Brusselse voorstelling van Ursel en Karl-Ernst Hermann uit 1982, toen Mortier dit vergeten werk van Mozart herontdekte.
Spraakmakend was ook Glucks Orphée et Eurydice, waarin regisseur Hervé Niquet als zinnenbeeld een echte patiënte met het locked in-syndroom live in beeld bracht, een zeer indrukwekkende, grensverleggende en integere voorstelling.
Eveneens verrassend was wat de Franse regisseur Olivier Py samen met dirigent Marc Minkowski en ontwerper Pierre-André Weitz maakte van de zelden gespeelde Shakespeare-adaptatie Hamlet van Ambroise Thomas, met de formidabele bariton Stéphane Degout in de hoofdrol en bovendien een glansrol voor de Nederlandse sopraan Lenneke Ruiten als Ophelia.
Het Brusselse seizoen kende daarnaast nog een onbetwiste topper met Janáčeks Jenůfa, geregisseerd door de opzienbarende Letse regisseur Alvis Hermanis, die een enorme tegenstelling creëerde door twee bedrijven te situeren in een levensgrote, fantastisch gestileerde Tsjechische souvenirwinkel. Moravische kabuki noemt hij het zelf. Maar hij vergat niet in het tweede bedrijf ook de bittere realiteit te laten zien, aangrijpend neergezet door de zangeressen Sally Matthews en Jeanne-Michèle Charbonnet. Zo blijkt eens temeer dat het voor een geslaagde operaproductie telkens weer nodig is tot de juiste combinatie van dirigent, regisseur, vomgevers en musici te komen. Wat dat betreft zijn het vooral Pierre Audi en Peter de Caluwe die in Amsterdam en Brussel het door Gerard Mortier aangestoken vuur brandende weten te houden.
Top 5 2013-1014 Opera en muziektheater
1. Jenůfa door de Brusselse Munt
Meer dan overtuigend debuut als operaregisseur van de Let Alvis Hermanis die
Janáčeks opera afwisselend in een opzienbarend gestileerd Tsjechisch poppendecor en in een mistroostig naturalistische boerenhuis laat spelen.
2. Falstaff door De Nationale Opera
Verdi's laatste opera gezet in de jaren vijftig van de twintigste eeuw door regisseur Robert Carsen, spectaculair, aandoenlijk, serieus en feestelijk tegelijk.
3. The News door De Nederlandse Reisopera
De nieuwe multimediaopera van de Nederlandse componist Jacob ter Veldhuis was op meerdere plekken en in meerdere versies te zien en was overal een overtuigende vorm van vernieuwend muziektheater en vlijmscherpe kritiek op de spektakelmaatschappij.
4. Laika door De Nationale Opera
Het Holland Festival bracht componist Martijn Padding, schrijver P.F. Thomése en beeldend kunstenaar Aernout Mik bij elkaar voor een onevenwichtige, maar uiterst interessante kijk op een gefrustreerde televisiepresentator die de hemel in wil.
5. Romeo & Julia door Opera Spanga
Zeer geslaagde door Floris van Bergeijk op de maat van het Fries Jeugd Harmonie Orkest aaneengesmede medley van allerlei muziekfragmenten over het beroemde liefdespaar, tegelijk hilarisch en aangrijpend multicultureel vormgegeven door regisseur Corina van Eijk.
© Frits van der Waa en Max Arian 2014