Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

Verschenen in Vrije Geluiden no.10, 24 juni 2000

Keith kan zowat alles


De jazzmusicus Keith Jarrett is thuis in vele stijlen. Hij werd vooral belkend door zijn geheel geïmproviseerde soloconcerten. Vrijdag 7 juli begint in Jazzimut op VRT Radio 3 een reeks programma's over Keith Jarrett.

In 1976 was pianist Keith Jarrett in Parijs, samen met zijn producer Manfred Eicher, om een soundtrack voor een film op te nemen. Er was een uitstekende piano, en de opname verliep zo voorspoedig dat er onverwacht een halve dag over was. Eicher en Jarrett keken elkaar aan: 'Weet je wat? Laten we een plaat maken.' Het werd Staircase, een van de fraaiste albums uit Jarretts oeuvre, dat inmiddels zo'n zeventig cd's omvat – gezien de hierboven gesehetste werkwijze niet eens zo'n groot aantal.

Keith Jarrett (1945) is onmiskenbaar het knapste jongetje van de klas (wat niet betekent dat hij er niet voor heeft moeten werken). Hij kan zowat alles. Hij speelt piano vanaf zijn derde jaar, heeft een absoluut gehoor en werd al op zijn zesde bij een intelligentietest gediagnostiseerd als hoogbegaafd. In de loop der jaren heeft hij vrijwel alle andere instrumenten leren bespelen, waarbij hij vooral als drummer en als sopraansaxofonist bovengemiddelde kwaliteiten aan de dag legt. Op zijn twintigste speelde hij al met Art Blakey, maakte vervolgens furore met het Charles Lloyd Quartett, en belandde in 1970, 25 jaar oud, in de band van Miles Davis, op dat moment de pionier van de geëlektrificeerde fusion jazz.

Zijn grootste bekendheid dankt Jarrett aan de geheel geïmproviseerde soloeoncerten waarmee hij in 1973 begon, en waarvan er verscheidene op de plaat zijn vastgelegd. Jarrett had het geluk dat hij juist in die tijd Manfred Eicher leerde kennen, de oprichter van het toen nog obscure ECM-label. Eicher liet hem de vrije hand – zo gaf hij in 1976 vijf volledige live-optredens uit als een doos met tien lp's – en plukt daar tot op de dag van vandaag de vruchten van, want Jarrett ontpopte zich tot de belangrijkste pijler onder het label. De bestseller is het in 1975 opgenomen The Köln Concert – grappig genoeg een concert waarin Jarrett een naar zijn maatstaven slechte vleugel kreeg voorgezet, en van de nood een deugd maakte door zich te concentreren op de lage registers en donkere timbres.

In zijn marathon-improvisaties toont Jarrett zich zowel een veelzijdig en briljant noten-strateeg als een romanticus met een hang naar het mystieke. Er is geen pianist die zonder enige voorbereiding zulke grote, bezwerende spanningsbogen weet op te bouwen, zo liefdevol de toetsen streelt, de timbres als het ware kneedt, en zich soms minutenlang vastbijt in één textuur – en geen ander die zo hoorbaar meeneuriet of -steunt. In dat opzicht is Jarrett de Glenn Gould onder de jazzpianisten. Zijn aanhangers beschouwen deze bijgeluiden als een teken van opperste concentratie en inspiratie, maar dat neemt niet weg dat zijn onwillekeurige vocale bijdragen het beluisteren van zijn muziek in een aantal gevallen tot een twijfelachtig genoegen maken.

Jarrett is thuis in alle stijlen, maar de manier waarop hij die naar zijn hand zet en gebruikt om zijn eigen verhaal te vertellen maakt hem tot meer dan een eclecticus. Opvallend is dat hij in de loop van zijn meer dan dertig jaren omspannende carrière steeds vaker teruggrijpt op de traditie, zonder dat zijn muziek daarmee zijn uitgesproken stempel verliest. Na het grensverleggende werk dat hij in de jaren '70 met twee verschillende kwartetten verrichtte vormde hij in 1983 een trio met bassist Gary Peacoek en drummer Jack DeJohnette dat zich uitsluitend toelegde op 'standards', de beproefde tunes uit de jazzcanon.

Anders dan de meeste jazzmusici heeft Jarrett zijn roots in het klassieke repertoire, dat hij altijd trouw gebleven is. Hij componeert ook – dat spreekt bijna vanzelf. Hij heeft een aantal orkest- en kamermuziekwerken op zijn naam, maar die zijn minder markant dan zijn overige werk. In de jaren '80 trad hij bovendien geregeld op als concertpianist, maar na een artistieke crisis besloot hij deze dubbelloopbaan te beëindigen en zich alleen nog op cd als klassiek pianist te manifesteren. Zijn opnames van Bachs Wohltemperierte Klavier zijn van hoog niveau (en kreunvrij). Dat hij zich in het tweede boek van een klavecimbel bedient is even loffelijk als jammer, omdat hij het instrument toch benadert vanuit de pianotechniek. Daardoor heeft zijn klavecimbelspel een naaimachineachtige allure die wij Nederlanders als achterhaald ervaren. Heel bijzonder daarentegen is zijn glasheldere registratie van Sjostakovitsj' 24 Preludes en Fuga's, een monumentale tegenvoeter van de wel erg zwaar in wodka en borsjt gedrenkte uitvoering van Tatjana Nikolajeva.

Na zijn samenwerking met Miles Davis heeft Jarrett geen elektronische keyboards meer bespeeld, maar als het over akoestische instrumenten gaat is zijn toetsendrift onbegrensd. Zo heeft hij een cd met orgel-improvisaties opgenomen, waarin hij sublieme effecten bereikt met half opengetrokken registers. En in 1987 verscheen zijn dubbel-cd Book of Ways, met negentien klavichord-improvisaties: karige, en heel zachte muziek van een bij vlagen Japans aandoende ascese, waarbij je de improvisator zijn uiterste best hoort doen om niet mee te zingen.

Het lijkt erop dat de inmiddels 55-jarige Jarrett tegenwoordig een staat van volkomen onthechting heeft bereikt. Zijn recente The Melody at Night, With You, een solo-cd met louter standards, is niet alleen vrij van bijgeluiden, maar houdt het midden tussen Zen en Chopin: op het eerste gehoor zwoel, op het tweede gehoor verstild, en op het derde gehoor vervuld van een innerlijk leven in de middenstemmen.

Jazzimut/Keith Jarrett. Vrijdag 7 Juli, VRT Radio 3, 22.30 uur


© Frits van der Waa 2007