de Volkskrant van 4 februari 1985, Kunst, recensie
Hachelijke uitvoering Wagner-drieluik
Het Residentieorkest. Programma: Balassa, Wellesz, Wagner, Laman. Soliste: Joanna Madroskiewicz.
Dirigent: Uwe Mund. Plaats: Koninklijk Conservatorium, Den Haag.
De formule die het Residentieorkest in zijn Keuze-serie hanteert is heel aantrekkelijk. Niet alleen
bevatten de programma's een intelligente aaneenschakeling van traditioneel en hedendaags repertoire;
ook kunnen abonnementhouders één concert uit de reeks gratis bezoeken. Een dubbele
waarborg tegen lege zalen, waaruit het Concertgebouworkest in zijn langdurig gemodder met de C-serie
lering zou kunnen trekken .
Ook uit de samenstelling van het jongste keuze-concert spreekt raffinement en inzicht.
Hoofdbestanddeel was een imposant drieluik, bestaande uit Wahnfried oder die Wagnerdämmerung
van Wim Laman, geflankeerd door twee symfonische fragmenten uit Götterdämmerung en Die
Walk&üre. Samen met Iris, een orkestwerk van de Hongaar Sándor Balassa, en het
Vioolconcert van Schönberg-leerling Egon Wellesz bood het programma een korte staalkaart
van de diepgaande invloed die de muziek van de negentiende eeuw nog steeds uitoefent op componisten van
nu.
Het is te hopen dat de nieuwe orkestdirecteur Jan Taat, die in de loop van dit jaar Piet Veenstra
opvolgt, een zelfde raffinement en inzicht aan de dag zal leggen, temeer daar het in gebruik nemen van
de nieuwe Muziekzaal, die in 1987 voltooid zal zijn, ongetwijfeld het prestige van het orkest onder
druk zal zetten.
Batterijen koper
Het orkest maakte dat prestige in dit concert maar gedeeltelijk waar. Het blijft, voor welk orkest
ook, een hachelijke zaak om stukken met grote batterijen koper uit te voeren. De klank van deze
instrumenten laat zelfs geen kleine uitglijders toe; daarbij zijn koperblazers per traditie niet de
meest gedisciplineerde orkestmusici. In de beide Wagnerfragmenten, ontsierd door onzuiverheden en
rommelige passages, leek de Oostenrijkse dirigent Uwe Mund eveneens wat te veel op zijn routine te
vertrouwen.
In de overige onderdelen legden dirigent en orkest aanzienlijk meer fut aan de dag, maar echt
spetteren deed het niet. Alleen in Wahnfried, Wim Lamans ambivalente Wagner-commentaar, bereikte
Mund met zijn gedecideerde, quasi-elegante dirigeerstijl een flitsende precisie, al bleef ook hier wat
onvast getoeter hoorbaar.
Bij de eerste uitvoering van Wahnfried, vijf jaar geleden, bleek al dat het Wim Laman is
gelukt in zijn confrontatie met Wagner het hoofd boven water te houden. Met zijn ratelende en ruisende
slagwerk-interrupties is het eerste gedeelte van het stuk een abstracte kruising tussen de idiomen van
Wagner en Varèse; vervolgens lijkt satire de overhand te krijgen in een doldraaiende
citaten-collage, die uiteindelijk leegloopt als een lekke fietsband. Toch is in beide benaderingen de
mengeling van bewondering en afkeer consequent vormgegeven. Het weglaten van Wagners verschijning aan
het slot van het stuk, die de première destijds een wat potsierlijk karakter gaf, is in dat
verband een gelukkige ingreep.
Meanderende viool
In het Vioolconcert van Egon Wellesz speelt vooral het romantisch vormbesef een grote rol: de
noten zelf zijn, ondanks enkele tonale toespelingen, uitgesproken twintigste-eeuws. Wellesz stond in
muziekwetenschappelijke kring bekend als deskundige op het gebied van de Byzantijnse muziek, maar was
tevens een produktief componist: toch kan zijn 84ste opus, ontstaan in 1961, niet volledig overtuigen
met zijn driftig heen en weer meanderende vioolpartij, begeleid door nogal uniforme orkestritmes. De
flair waarmee de achttienjarige Poolse violiste Joanna Madroskiewicz haar halsbrekende toeren
verrichtte dwong zonder meer respect af.
Effectiever, want bondig, was Iris van Sándor Balassa, waarin met hedendaagse
compositietechnieken een toch overwegend romantische expressie wordt bereikt. Een uitgebalanceerde
uitvoering van het Residentieorkest, waarbij de voortreffelijke orkestbehandeling van deze componist
beslist een grote rol speelde.
© Frits van der Waa 2006