de Volkskrant van 18 februari 1985, Kunst, recensie
Kwaliteit en effectbejag in The Rake's Progress
Nederlandse Opera Stichting: The Rake's Progress, opera van Igor Stravinsky, op tekst van W.H. Auden en
C. Kallman. Solisten: Neil Rosenshein, Sheri Greenawald, Thomas Stewart, e.a. Orkest: Het Nederlands
Kamerorkest. Dirigent: David Agler. Regie: David Alden. Decors en kostuums: David Fielding. Plaats:
Circustheater, Scheveningen. Herhaling: Amsterdam (19, 21, 24, 25 en 27 feb.), Utrecht (1 maart), Den
Bosch (5 maart)
Zelden wordt een publiek zo bestookt met schijnwerpers en flitslichten als in David Aldens vormgeving
van The Rake's Progress. Met recht kan er dan ook gesproken worden van een letterlijk
oogverblindende enscenering. Daar blijft het niet bij: Alden bombardeert het netvlies ook met
overspannen massascènes en theatereffectcn. Het onvermijdelijk gevolg is dat Stravinsky's
schitterende muziek geregeld op het tweede plan komt.
Zo komt de openingsfanfare in verdrukking wanneer een groep heren en dames door het voordoek breekt,
net één tel voor de eerste noot. Alden lijkt er op uit om Stravinsky voortdurend een
stap voor te zijn. Nergens voor nodig, want de Rake is een van de minst saaie opera's uit de
muziekgeschiedenis. Daarbij is het muzikale gehalte van deze uitvoering vrijwel optimaal. De bezetting
is vrijwel dezelfde als in 1982, toen de Nederlandse Opera Stichting het stuk voor het eerst op de
planken bracht. Een groep solisten van ongebruikelijke kwaliteit, stuk voor stuk volledig tegen hun
rol opgewassen.
Nieuweling
De belangrijkste nieuweling in deze productie is de Amerikaanse dirigent David Agler, die de
ziekgeworden Edo de Waart vervangt. Dat doet hij heel adequaat, met een zelfde degelijke losheid. Wel
moet het Nederlands Kamerorkest de partituur wat beter in de vingers krijgen: er klonken nog een paar
kleine oneffenheidjes.
The Rake's Progress, voltooid in 1951, speelt zich af in het Engeland van de achttiende
eeuw en verhaalt hoe de losbol Tom Rakewell door toedoen van Nick Shadow (de duivel in vermomming) tot
de ondergang wordt gebracht. Zoals dikwijls levert Stravinsky spitsvondig muzikaal commentaar op een
model uit het verleden, in dit geval de opera's van Mozart. De keuze van regisseur Alden om de
handeling naar de twintigste eeuw te verplaatsen is daarom enigszins aanvechtbaar. Erger is dat hij
dat met zoveel nadruk heeft gedaan.
De naargeestigheid van een publieke latrine doet bepaald niet onder voor die van het kerkhof uit de
oorspronkelijke versie, maar andere scènes raken verstikt in overmaat. Disco-verlichting,
zelfbedieningskarretjes, een motorfiets, een grote digitale klok die het toneelbeeld overheerst; het
zijn vaak aardige ideeën, maar ze smaken te veel naar effectbejag. Het dieptepunt is een
scène in een televisiestudio (oorspronkelijk gesitueerd in een veilinggebouw), die volledig
ten onder gaat in technische trucs en heen en weer rennende mensenmassa's.
Stunts
Ondanks die overbelastheid blijft het een zeer genietbare voorstelling. Spectaculaire stunts horen
van oudsher bij de opera, en er blijft genoeg ruimte om even op adem te komen. Alden is er bovendien in
geslaagd om zijn zangers aan het acteren te krijgen. In de rol van de losbandige Tom Rakewell, die
eindigt in totale ontreddering en waanzin overtreft Neil Rosenshein zijn vorige optreden (in Massenets
Werther), Daarbij blijft hij steeds even prachtig zingen, of hij nu ligt, hangt of staat. Thomas
Stewart is met zijn wat sinistere uiterlijk een ideale Nick Shadow, terwijl Sheri Greenawald een erg
liefhebbende, zij het nogal verlepte Anne Trulove uitbeeldt.
Opmerkelijk zijn de kleine verwijzingen naar surrealistische schilders als Magritte en Delvaux die
ontwerper David Fielding in decor en kostuums heeft aangebracht. Een prachtige aankleding die in de
wilde belichting en regie niet altijd even goed tot zijn recht komt. Door de diepe zijwanden van het
decor is de voorstelling niet overal in de zaal even goed te zien. Zo missen vooral toeschouwers die
aan de zijkant zitten een deel van het toneelbeeld. Maar ze hebben daardoor gelukkig wat meer
gelegenheid te luisteren.
© Frits van der Waa 2006