de Volkskrant van 8 november 1985, Kunst, recensie
Dromen van klank en eigenwijs jonge-hondenspel
Residentie Orkest o.l.v. Othmar Mága, Friedemann Layer en Ernest Bour: Romance, Muziek I en Octet
van Peter-Jan Wagemans. Composers' Voice 8503.
Peter~Jan Wagemans is een van de componisten die niet zo makkelijk bij een "school" zijn in te delen.
Zijn muziek vertoont niet de weerbarstigheid die haast kenmerkend is geworden voor het Nederlandse
componeren. Bij internationale muziekfestivals, waar stukken van bijvoorbeeld Guus Janssen met gemengde
gevoelens worden ontvangen, oogst het werk van Wagemans doorgaans unanieme bijval.
De plaat bestrijkt een periode van bijna tien jaar in het oeuvre van de 33-jarige Wagemans. In
Romance, met zijn openlijke verwijzingen naar Mahler en Bartók, en zijn klassieke
vierdeligheid, is het duidelijkst te horen hoe Wagemans zich laat inspireren door het verleden, zonder
echter in modieus neo-romantisch herkauwen te vervallen. De emotionele lading waar de componist bewust
naar streeft komt vooral tot uiting in voortstuwende, meest atonale harmonieën. De ritmiek is
meestal diffuus. De muziek evolueert in grote, trage spanningsbogen, gebouwd op verglijdende akkoorden:
Wagemans' emoties zijn abstracte dromen van klank.
Met zijn Muzieken, waarvan hij er inmiddels drie heeft gecomponeerd, wil Wagemans komen tot
een 20e-eeuwse pendant van de traditionele symfonie. Zo heeft ook Muziek I zijn eigen logica.
Melodie is zo goed als afwezig: kleur, hetzij van instrumenten, hetzij van akkoorden, is het
hoofdbestanddeel. Wagemans' keuze voor een bezetting van 35 blazers, waaronder twee Wagner-tuba's,
verraadt zijn affiniteit met een laat-romantisch klankpalet. Dat neemt niet weg dat het klankgemiddelde
in Muziek I zeer dissonant is.
Octet, speelser en nerveuzer van aard, is een bewerking van Wagemans' koorwerk Cantata
voor een bezetting van een strijkkwartet en vier blazers. Wagemans blijkt ook het spanningsveld tussen
samenklank en melodielijn vakkundig te bespelen. De techniek van het middeleeuwse organum,
waarin enkele noten extreem lang worden aangehouden terwijl de overige stemmen zich vrij ontplooien in
een beweeglijke meerstemmigheid, leidt hier opnieuw tot een trage muzikale polsslag.
De stukken worden voortreffelijk uitgevoerd door leden van het Residentie Orkest: slechts enkele
kuchjes uit het publiek duiden erop dat het hier live-opnamen betreft.
Mondriaan kwartet: Strijkkwartetten van George Antheil - DATArecords 851 (tel. 020-768958)
Hoe deerlijk je je in een componist kunt vergissen blijkt uit een onlangs verschenen plaatopname
van George Antheils twee strijkkwartetten, uitgevoerd door het Mondriaan Kwartet. Een bijzondere plaat, alleen al omdat
het de eerste keer is dat deze stukken, geschreven in 1924 en 1927, opde plaat verschijnen.
Antheil is vooral bekend geworden door zijn geruchtmakende Ballet mécanique uit 1925,
waarin een gigantische batterij slagwerk, aambeelden en vliegtuigpropellers het klankbeeld bepaalden.
Met dat stuk doodverfde hij zichzelf als beeldenstormer en enfant terrible, belust op schandalen
en schokeffecten. Hij bleef tot zijn dood in 1959 de bad boy of music, ook al
had hij zich al in de jaren dertig bekeerd tot een quasi-romantisch idioom.
Zestig jaar na dato geeft deze opname aanleiding dat beeld wat te herzien en te constateren dat
Antheil meer in zijn mars had dan lawaaiige jazzmotoriek en dissonante samenklank. Die zijn weliswaar
in het Eerste Strijkkwartet, ontstaan in dezelfde periode als het Ballet Mécanique,
volop aanwezig, maar er is meer: een vitaliteit, een fascinerende afwisseling tussen ruige, hamerende
ritmen en zwoele harmonieën, en een voortdurend hoorbaar genoegen in het breken met heersende
conventies niet in de eerste plaats om het publiek te schofferen, maar vooral om de muzikale
mogelijkheden die dat opleverde. De architectuur is bloksgewijs: het kwartet wordt ingezet als een
homogene, eendimensionale muziekmachine en de afzonderlijke secties zijn in bruuske, montages naast
elkaar gezet. Het is een soort kubisme in muziek, dat alleen in de jaren twintig bedacht kon worden.
Met het drie jaar later geschreven Tweede Strijkkwartet volgde Antheil Strawinsky, wiens
invloed ook in de vage Sacre-echo's van het eerste kwartet al merkbaar was, in zijn wending naar
het neo-classicisme. Het resultaat was 'n heel ander soort klankwereld, gemodelleerd naar Beethovens
late strijkkwartetten. In tegenstelling tot het eerste kwartet vertoont de muziek een duidelijke voor-
en achtergrond, waardoor het (nog steeds) dissonante idioom wat aan directheid inboet. De lijnen zijn
vloeiender, er zijn momenten vol pathos, en het vocabulaire van het strijkkwartet is aanzienlijk
verruimd. Het is een sterk stuk, maar eigenlijk is Antheils eersteling persoonlijker en eigener van
stijl, al is zijn signatuur nog steeds te bespeuren in abrupte overgangen, schrille harmonische
explosies en gemene grappen.
Beide kwartetten, hoe verschillend ook, laten horen dat er een getalenteerd componist aan het werk
is geweest die als een eigenwijze jonge hond zijn weg zocht in een braakliggend terrein. Ook het
Mondriaan Kwartet, dat zich in de afgelopen jaren heeft ontwikkeld tot een volbloed-strijkkwartet,
heeft nog iets jongehonderigs over zich. Het samenspel is energiek en eensgezind, en gaat niet gebukt
onder de overmatige verfijning die je soms aantreft bij ensembles met een lange staat van dienst. Dat
komt Antheils muziek wonderwel ten goede.
© Frits van der Waa 2006