de Volkskrant van 11 november 1985, Kunst, recensie
Curieuze slalombewegingen door de muziek op Kox-dag
Concert: Hans Kox-dag. Met: Olga Martinova, Lucia Meeuwsen, Olga de Roos, Marcio Carneiro, Rinus Groot,
Suzanne Groot, Nederlands Kamer Orkest, e.a. Leiding: André Kaart, Fred Smalbrugge, Otto
Ketting e.a. In: Concertgebouw Haarlem.
Een aardige manier om aan een nieuwe fiets te komen is er een samen te stellen uit op straat gevonden
losse onderdelen. Mits je weet hoe een fiets in elkaar zit kan dat een bruikbaar vehikel opleveren, ook
al ziet het eindprodukt er wat zonderling uit.
Hans Kox, die afgelopen zaterdag in het middelpunt van de belangstelling stond tijdens een aan zijn
werk gewijde marathon in het Haarlemse Concertgebouw, is een componist met een grote kennis van het
muzikale handwerk: naast klassieke vaardigheden als harmonieleer, contrapunt en instrumentatie, beheerst
hij allerlei hedendaagse technieken. Toch zijn zijn composities niet minder merkwaardig dan die zelf
gemaakte fiets, en om precies dezelfde redenen: de onderdelen passen niet bij elkaar, en dikwijls
kloppen de verhoudingen niet.
Onder de vele stukken die tijdens de Haarlemse Koxdag gepresenteerd werden waren er desondanks een
paar die echt goed in elkaar zaten, en dat waren merkwaardig genoeg het oudste en het meest recente
werk. De Tweede pianosonate, zorgvuldig vertolkt door Rinus Groot, heeft een sterke, tamelijk
klassieke constructie en voor de tijd van ontstaan (1955) een verrassend harmonisch vocabulaire. De
Sonate voor saxofoon en piano, die hier zijn wereldpremière beleefde, is opgebouwd uit
sterk contrasterende gegevens, die in een listige montage achter elkaar gezet worden. Kox heeft er
zelfs de gehamerde dissonanten die kenmerkend zijn voor de "Haagse school" rondom Louis Andriessen in
verwerkt. Een solide stuk, dat hoge eisen stelt aan de solist. Olga de Roos bleek er geheel tegen
opgewassen.
"Een echte componist, die weet wat hij wil en die wil wat hij weet, gaat zijn eigen onvervreemdbare
weg", stelt Kox parmantig in het begeleidende pamflet. Maar die "eigen weg" lijkt bij hem op een
parcours met curieuze slalombewegingen door allerlei stijlen en genres uit de westerse
muziekgeschiedenis. Kox beitelt niet voortdurend aan monumentale meesterwerken en schrijft met evenveel
plezier muziek voor kinderen als voor professionele musici. Dat is een heel sympathiek trekje.
De componist werd dan ook met enthousiast gefluit ontvangen door de talloze jeugdige executanten van
zijn Concerto Bandistico. Dit stuk, waarin meer dan 300 kinderen meespelen, opgedeeld in zeven
orkestgroepen, is een geslaagde poging om praktisch onervaren musici vertrouwd te maken met eigentijdse
klanken, en geeft daarnaast een toch nog muzikale "weerklank van het dagelijks leven dat
(helaas) vol is van lawaai".
Ongestoord door de nasleep van dit gebeuren, waarbij enkele lessenaars met groot geraas ter aarde
stortten, bracht de veertienjarige violiste Suzanne Groot een dwingende uitvoering van de Sweerts de
Landas-suite, een avontuurlijk stuk voor aankomende violisten, met een vleugje blues en enkele
tegendraadse ritmische wendingen.
Dergelijk muziekgenot, met niet al te veel complicaties, viel ook te beleven aan Maskerades
(waarin o.a. Greensleeves werd geciteerd), en aan een viertal koorwerken met opnieuw een
indrukwekkend aantal deelnemers. Ernst en luim werden hier naast elkaar gezet met drie koralen uit de
Slag-om-Arnhem-cantate In those days, voorafgegaan door De vierde kraai ofwel de kraaiende
vier op een tekst van Trijntje Fop: Van deze vier bijzonder fraaie / en uiterst muzikale kraaien /
Zingen er drie zo vaak u wilt / de vierde gilt.
Die tekst was helaas maar al te goed van toepassing op de uitvoering van Kox' twee pianokwartetten,
toch al niet zijn leukste muziek, met eerste violist István Párkányi in de rol van
de vierde kraai. Sopraan Lucia Meeuwsen en violiste Olga Martinova schitterden daarentegen bij het
Nederlands Kamerorkest in briljante uitvoeringen van L'allegria en het zeer virtuoze Tweede
vioolconcert.
Kox' onbekommerd gesol met stijlen is leuk, zolang het maar om gelegenheidsmuziek gaat. Maar de
manier waarop hij ook in zijn serieuzere werk binnen één stuk voortdurend heen en weer
hupst tussen Debussy, Bartok, Morricone en Ligeti, om er maar een paar te noemen, brengt eerder de
mondhoeken dan een innerlijke snaar aan het trillen. Het zere punt is natuurlijk dat zijn
stijlimitaties, hoe knap, mooi en zinnestrelend ook, het niet halen bij het gehanteerde voorbeeld.
Kox maakt pakkende muziek, die niet verveelt en op de korte afstand emoties opwekt, maar waarin
niets beklijft, ook die enkele werkelijk originele inval niet. Hij had filmcomponist moeten worden.
© Frits van der Waa 2006