de Volkskrant van 22 november 1985, Kunst, reportage
Curieuze bewerking van Mattheus Passie klinkt opnieuw in Bachjaar
Het lijkt er veel op dat anno 1985 niet langer het concert, maar het festival de
overheersende vorm is geworden om muziek in te presenteren. Dat blijkt dit jaar vooral bij de
Bachfestivals die in de meest vreemdsoortige gedaanten opduiken.
De manifestatie Bach in Groningen brengt op 29 november een musical, Waar is meneer
Bach, met nieuwe muziek van Wilfred Reneman en een libretto van Ab van Eyk, gebaseerd op Bachs
bezigheden als Thomascantor in Leipzig. Vanavond wordt onder het motto "Bach controversieel" in het
Utrechtse Vredenburg om zeven uur de Matthaeus Passie uitgevoerd, in een curieuze bewerking uit 1867
van Robert Franz. Een Collard-vleugel uit 1860, een flinke strijkerssectie, hoorns, trombones,
klarinetten en pauken maken deel uit van het arsenaal voor dit concert. Het is niet alleen de finale,
maar tevens het uitgangspunt van een over een periode van zes weken uitgesmeerd Utrechts Bach Festival.
Dirigent Jaap Hillen koesterde al jaren het plan deze aan de negentiende eeuwse concertpraktijk
aangepaste Matthaeus opnieuw tot klinken te brengen. Het Bachjaar bood hem de kans. Aan het
muziekspektakel wordt meegewerkt door het Nederlands Philharmonisch Orkest en de Utrechtse afdeling van
het Toonkunstkoor. Marius Flothuis, oud-hoogleraar muziekwetenschap, hield eerder deze week een
inleiding op het concert.
We moeten de door Franz behandelde Matthaeus niet beschouwen als een autonoom kunstwerk met een
eigen bestaansrecht, maar eerder als een poging het stuk voor de spelers en luisteraars van zijn tijd
toegankelijk te maken, aldus Flothuis. Het maken van bewerkingen was een algemeen gangbare praktijk,
die tot ver in de twintigste eeuw standhield.
Nadat Mendelssohn en Zelter de Matthaeus-passie in 1829, een eeuw na het ontstaan ervan, voor het
eerst weer hadden uitgevoerd, verscheen het stuk kennelijk geregeld op het repertoire. Maar er was in
honderd jaar veel veranderd. De koren en orkesten waren veel groter geworden; instrumenten als het
clavecimbel en de oboe da caccia waren in onbruik geraakt. Het grootste probleem was evenwel dat
men de kunst van het improviserend begeleiden uit een becijferde bas niet meer verstond. Vooral in
aria's waar Bach weinig of geen andere instrumenten voorschrijft wist men met de begeleiding geen raad.
De consequentie was dat ze dikwijls domweg werden weggelaten, een praktijk die terecht kritiek ontmoette.
Robert Franz (1815-1892), behalve koordirigent ook organist van de stad Halle, auteur van een 350
liederen, en een nijver bewerker van barokmuziek, maakte aan die situatie een eind. Zij het dat hij bij
zijn aanpassing aan de "eisen des tijds" wel heel wat verder ging dan het voor piano uitwerken van de
becijferde baspartijen.
In bijna de helft van de onderdelen voegde hij partijen voor strijkers, klarinetten en fagotten toe,
intussen netjes aangevend welke partijen door hem waren bijgecomponeerd. Op een aantal plaatsen
schrijft hij zelfs hoorns, trombones en pauken voor. De door toenemende doofheid geplaagde componist
motiveerde die keus met het Gewaltige Effekt van deze instrumenten, die volgens hem in de
kerkmuziek van Bachs tijd met terughoudendheid gebruikt werden, en dan voornamelijk bij muziek met een
feestelijk karakter.
Een aantal bladzijden is haast overwoekerd met noten, vooral daar waar het continuo-probleem zich
deed voelen. Franz' ingrepen kwamen hem ook in zijn eigen tijd al op kritiek te staan, met name van de
musicoloog Spitta, Bachs eerste biograaf.
In Flothuis' beschrijving was een milde ironie te bespeuren, maar hij sprak bewust geen
waarde-oordeel uit: "Het is nu, 118 jaar later, gemakkelijk de wenkbrauwen te fronsen of te glimlachen,
maar de bewerking van Robert Franz heeft in de tijd waarin ze werd vervaardigd een belangrijke functie
gehad. Voor ons is het een authentiek document waaruit blijkt hoe men in de negentiende eeuw met Bach
omging. De "ware" Bach was in 1867 even onbekend als in 1985. We weten nu wel wat meer van de
historische uitvoeringspraktijk, maar hoe Bachs Matthaeus Passie in 1729 heeft geklonken is evenzeer
voor ons verloren als de stemmen van de castraten die Händels muziek zongen."
Franz heeft niet alleen toegevoegd, maar ook weggelaten. Met name in de da capo-gedeelten
heeft hij stevig gecoupeerd. Daarnaast heeft hij allerlei aanwijzingen aangebracht voor dynamiek en
tempo, inclusief metronoomcijfers. Naar eigen inzicht, uiteraard, want in Bachs tijd bestond er voor
tempi nog geen absolute schaal.
Flothuis: "Sommige van zijn tempo-aanduidingen werpen de vraag op of ze wel uitvoerbaar zijn: is het
niet zo langzaam dat blazers en zangers al na een paar maten hun adem kwijt zijn? Franz heeft
oplossingen voor problemen gezocht en tegelijkertijd nieuwe problemen geschapen voor wie nu met zijn
partituur wil omgaan."
Niettemin is dirigent Hillen van plan zich strikt aan Franz' voorschriften te houden bij de
uitvoering van vanavond. Want die moet in elk geval wél authentiek zijn.
© Frits van der Waa 2006