de Volkskrant van 20 december 1985, Kunst, recensie
NEDERLANDS KAMERKOOR VOERT NIEUW STUK ADEM UIT
Romantiek zonder passie bij Schat
Het Nederlands Kamerkoor: Reger, Dvorak, Schat, Mahler, Bruckner, Verdi, Rachmaninof, Brahms, Strauss.
Dirigent: Eric Ericson. Plaats: Oud-Katholieke Kerk, Den Haag. Herhaling: Amsterdam (20/12),
Beek-Ubbergen (21/12).
Drie jaar geleden kondigde de componist Peter Schat een nieuw muzikaal tijdperk aan met de uitvinding
van zijn Toonklok. Dat nieuwe tijdperk heeft tot nog toe vier stukken opgeleverd: een serenade voor
strijkers, een symfonie, een opera-akte, en een koorwerk. Dit laatste, Adem, is deze week te
horen bij het Nederlands Kamerkoor, in het zevende van een reeks programma's waarin een tocht door
zeven eeuwen muziek werd afgelegd met als thema het jaar '85.
Schats nieuwe stuk verkeert hierbij in het goede gezelschap van negen composities voor koor a
cappella uit de periode van de late romantiek. Te goed gezelschap welhaast. Weliswaar stelt artistiek
leider Harry van der Kamp in zijn toelichting dat "de beide werken van Strauss en Mahler, tesamen met
het nieuwe werk van Peter Schat, wellicht het meest illustratief zijn voor de gevoelswereld van de
romanticus", maar naast de hooggespannen emoties van rond de eeuwwisseling klinkt Adem een beetje tam.
Tammer ook dan Schats werken uit vroeger jaren, toen hij zijn noten nog liet kraken en zijn tonen nog
werkelijk klokten.
Het ironische is dat Schat zijn confrontatie met het verleden heeft "opgelost" door zich te hullen
in het harnas van een nieuw, zelf gemaakt systeem, de toonklok-theorie. Voor Schat ongetwijfeld de enige
uitweg om zijn in wezen romantische aard te kunnen verenigen met een drang naar vernieuwing.
Maar een systeem alleen is niet zaligmakend. Wat je er mee doet is het belangrijkste. In Adem,
een liefdeslied uit een drieëndertig eeuwen oud Egyptisch koningsgraf, gegoten in de uiterlijke
vorm van een traditioneel koorlied, lijkt Schat geprobeerd te hebben de expressiemogelijkheden terug te
brengen tot de door zijn toonklok geleverde samenklanken. De tekstdeclamatie is uniform, met doorgaans
één noot per lettergreep, en ook het ritme is niet sterk geprofileerd. De lay-out van het
geheel, het verschuivende evenwicht tussen de maximaal zeven verschillende stemmen, is wat boeiender,
maar toch weinig verrassend.
Het stuk moet het dus hebben van de akkoorden, de harmonieën, en die zijn niet toereikend om de
twaalf minuten te overbruggen, en evenmin om de vonk van hartstocht over te doen slaan. Het lijkt een
beetje op een mislukt huwelijk tussen Schönberg en Hindemith. Of dat nou aan het toonklok-systeem
ligt of aan de manier waarop Schat er mee omgaat is niet uit te maken. De opbouw doet logisch aan door
een evenwichtige stemvoering, maar het vrij dissonante gemiddelde doet een paar op zich zelf complexe
toonstapelingen, die het Kamerkoor op het lijf geschreven zijn, aan kracht inboeten.
Dan waren de harmonische spanningen in Richard Strauss' zestienstemmige Der Abend, op een
tekst van Schiller, heel wat gloedvolIer. Bij de dalende notencascades op de begin woorden "Senke,
strahlender Gott", ontstonden door de strakke toongeving van de Kamerkoor-zangers hier en daar
fascinerende klankvelden. Radicale effecten, die bij een meer orthodoxe uitvoering door het romantisch
vibrato versluierd blijven. Met zijn wel zeer letterlijke tekstuitbeelding zat Strauss gevaarlijk dicht
bij de kitsch, maar het Kamerkoor weet dat op wonderbaarlijke wijze te bezweren.
Met de bezetting van dit stuk als voorbeeld maakte de Duitse musicoloog en dirigent Clytus Gottwald
een bewerking van Mahlers orkestlied Ich bin der Welt abhanden gekommen. Zijn vertaling van het
sonore symfonie-orkest naar het vocale medium is een wezenlijke aanwinst voor het Mahler-repertoire.
Het Nederlands Kamerkoor, met enkele hulpzangers, slaagde er zelfs in een orkestraal volume te
suggereren.
© Frits van der Waa 2006