Mausoleum klinkt als een
klok
Concertgebouworkest: Szöllösy, Benjamin, Andriessen.
Dirigent: Hans Vonk. Solisten: Louis Landuyt, Charles van Tassel.
In: Concertgebouw, Amsterdam
Met zijn geregelde aanmaak van grote, geruchtmakende stukken is
Louis Andriessen een componist die nooit lang van het toneel
verdwijnt. Tussen die stukken zitten telkens een paar jaar, maar
ook in die periodes blijft zijn muziek in de belangstelling. Het
Concertgebouworkest heeft nu Mausoleum uit 1979/81 op het
programma gezet, als vervanging voor de Zevende Symfonie
van Hans Werner Henze, die door de musici niet gepruimd werd.
Het is de eerste keer sinds 1965 dat het orkest een werk van
Andriessen uitvoert. Vorig jaar nog mislukten pogingen om zijn
De Snelheid uit te voeren. Wel is zijn muziek een paar
keer te horen geweest in de eigentijdse C-serie van het orkest,
maar dan uitgevoerd door onder andere het Rotterdams
Philharmonisch Orkest en Andriessens eigen ensemble Hoketus.
Na afloop van het concert bood uitgeverij Donemus de componist
zijn nieuwe grammofoonplaat aan. Daarop staan Mausoleum en
De Snelheid (1983), in de oorspronkelijke uitvoeringen van
het Nederlands Blazers Ensemble in uitgebreide bezetting.
Mausoleum, dat vanavond herhaald wordt, maar dan
gecombineerd met Mozarts Symfonie KV 338, is een eerbetoon
aan de Russische anarchist Michail Bakoenin. Ondanks al het
ontketende geweld is het stuk zelf allerminst anarchistisch. Een
streng in de tijd geconstrueerd muzikaal proces, even rigide en
kolossaal als de grafmonumenten waar de titel naar verwijst, maar
gelukkig heel wat esthetischer. Twee baritons (Louis Landuyt en
Charles van Tassel) boksen in een zeer Slavisch klinkende
paarzang op tegen een groot ensemble, dat klinkt als een klok.
Een grote batterij koperinstrumenten, veel metalen slagwerk en
een cymbalom zijn bepalend voor de kleur. Dirigent Hans Vonk
leidde de hemelbestormende klankmassa's met straffe had in de
juiste banen, al bereikte hij niet de extreme precisie van Lucas
Vis, die bij eerdere uitvoeringen als wandelende metronoom
optrad.
Vonk slaakte onlangs in een interview met Muziek en Dans
een kritische verzuchting over "Andriessens wat sjieke bezwaar
tegen het klassieke symfonieorkest". Inderdaad brengen dergelijke
ongebruikelijke bezettingen veel extra werk met zich mee. Maar
dat betekent niet dat het voor een gevestigd orkest onmogelijk is
zo'n stuk te spelen. Zo boert het New York Philharmonic komend
voorjaar Andriessens De Staat uit.
Juist het afwijken van de norm verhief dit programma boven het
doorsnee C-serie-concert. Het enige klassiek bezette orkestwerk,
Trasfigurazioni van de Hongaar András
Szöllösy, is onderhoudend, met zijn parmantig gestoten
ritmes en zijn keurig geplooide klankgordijnen, maar eigenlijk
niets bijzonders.
Verrassender was At first light van de 20-jarige Engelsman
George Benjamin, in 1982 geschreven voor een ensemble van 17
musici. Dit stuk wordt morgenmiddag herhaald, geflankeerd door
werken van Mozart en Ravel.
Dat Benjamin zijn inspiratie zoekt in het visuele was eerder deze
maand al te horen in A mind of winter en Ringed by the
flat horizon. Het model voor At first light was een
doek van William Turner (1775-1851), de schilder van het
vloeibare licht.
De nogal opdringerige klankuitbeeldingen uit Benjamins eerdere
werk zijn hier naar het tweede plan verwezen. Een hele
opluchting. At first light is een spirituele, rijpe
compositie. Klankschoonheid speelt een grote rol, zoals je van
een Messiaen-leerling kunt verwachten. Kleuren en effecten zijn
gedurfd gehanteerd, in dikwijls heel dun uitgespaarde
tooncombinaties, gecontrasteerd met raspende tuimelpartijen en
erupties. Het is duidelijk dat Benjamin op weg is naar een
grotere abstractie in het schilderen met geluid. Nu nog zonder
voorbeeld.
© Frits van der Waa 2006
|