de Volkskrant van 12 mei 1986, Kunst, recensie
OPERA ALS AANKLACHT TEGEN LOT POLITIEKE GEVANGENEN
Dwingende Fidelio met scherpe kanten
Nederlandse Opera Stichting: Fidelio, van Ludwig van Beethoven. Solisten: Luana DeVol, William
Wildermann, Günter Neuman, Willard White, e.a. Orkest: Nederlands Philbarmonisch Orkest. Dirigent:
Edo de Waart. Regie: Harry Kupfer. Decor en kostuums: Wilfried Werz. In: Circustheater Scheveningen.
Herhaling: Amsterdam en Utrecht.
Het zal wel toeval zijn, maar toepasselijk is het zeker dat de Nederlandse Opera Stichting, juist nu
Amnesty International 25 jaar bestaat, een reprise van Beethovens Fidelio brengt, terwijl eerder
dit seizoen Dallapiccola's Il prigioniero werd opgevoerd: twee opera's met gevangenschap en
vrijheid als onderwerp.
In tegenstelling tot de zwarte bladzijde die Il prigioniero, verziekt door ongein-regisseur
David Alden, veroorzaakte in de annalen van de Operastichting, kan Harry Kupfers visie op Fidelio
een enscenering van welhaast historisch belang worden genoemd. De voorstelling vormt dan ook een
waardige afronding van een tijdperk in de geschiedenis van de Nederlandse opera. Voor de Operastichting
onder zijn nieuwe intendant Jan van Vlijmen haar intrek neemt in de Stopera, brengt zij weliswaar nog
Wagners Die Meistersinger van Nürnberg, maar die opvoeringen vinden plaats in Theater
Carré als onderdeel van het Holland Festival en vallen daarmee buiten het officiële
opera-seizoen.
Fidelio, Beethovens enige opera, is als muziekdrama nogal omstreden. Ernst en luim zouden
onevenwichtig verdeeld zijn, en statische ogenblikken zouden de voortgang van de handeling belemmeren.
Het is niet onwaar: vergeleken met opera's van Mozart heeft Fidelio weinig vaart en een al te
rechtlijnige plot. Maar Kupfers doordachte regie ontzenuwt die bezwaren vrijwel volkomen. Het verhaal
van de dappere Leonore, die als man verkleed onder de naam Fidelio binnen weet te komen in de gevangenis
waar haar echtgenoot Florestan zit opgesloten, wordt hier vooral opgevat als en ode aan de vrijheid, of
anders gezegd, een aanklacht tegen het lot van (politieke) gevangenen. De grote plaats die Beethoven
toekent aan de imponerende bevrijdingskoren waarin de beide aktes hun climax vinden, vormt een sterke
ondersteuning voor dat standpunt.
Vanaf de eerste scène haalt Kupfer de scherpe kantjes naar voren. Het lichtvoetig duet tussen
Marzelline en Jaquino wordt een ironische, hatelijke woordenwisseling, van een grimmig accent voorzien
door het passeren van moegebeukte gevangenen en hun cipiers. De handeling voltrekt zich temidden van
troosteloze grijze muren en grote schijnwerpers. Pas tijdens de triomfale slotscène laat Kupfer
even een sfeer van opera doorbreken, wanneer Don Fernando, de rechtvaardige minister, verschijnt,
omringd door een bonte menigte vrijheidsstrijders en allegorische figuren. Maar wanneer dat gigantische
tableau vivant zich terugtrekt blijven er twee grote zwarte doodskisten op het toneel staan. Weg
is de euforie: het probleem is nog steeds actueel en onopgelost.
Koortsdroom
Het dwingende concept laat weinig ruimte voor het tonen van psychologische ontwikkelingen. Florestan
is een menselijk wrak, dat dankzij Günter Neuman toch nog fraai blijkt te kunnen zingen, en
Willard White verleent zowel met zijn stemgeluid als met zijn lichaamsbouw aan de figuur van de
misdadige gouverneur Pizarro een dreigende, massieve uitstraling. De meest menselijke figuur is nog de
gevangenbewaarder Rocco (William Wildermann), die weifelt tussen zijn plicht en zijn geweten. Maar
dergelijke emoties blijven op het tweede plan, evenals die van Leonore, een rol die overigens
voortreffelijk gestalte krijgt door de grote inzet en de sterke, volle sopraan van Luana DeVol.
De leden van het Operakoor, als menigte gevangenen, zijn nauwelijks minder geloofwaardig, vooral als
ze onder doodse stilte, verblind door het daglicht, wankelend en tastend naar buiten komen.
Uit allerlei kleine subtiliteiten blijkt dat Kupfer zich diepgaand met de partituur heeft
beziggehouden. Zijn regie past niet alleen als een handschoen op de muziek, maar brengt ook allerlei
ondertonen aan: zo krijgt de aria waarin Florestan in zijn kerker de vrijheid en zijn Leonore bezingt,
het karakter van een koortsdroom.
Dirigent Edo de Waart blijkt zich uitstekend in Kupfers ideeën te kunnen vinden. Zijn
dramatische, rijk gecontrasteerde interpretatie maakt deze Fidelio tot een indringende
voorstelling waarin een hechte eenheid tussen muziek en theater is bereikt.
© Frits van der Waa 2006