de Volkskrant van 18 juni 1986, Kunst, reportage
Scelsi onzichtbaar maar aanwezig op zijn eigen dag
AMSTERDAM - Nooit tevoren heeft een componist zoveel opwinding veroorzaakt, enkel door zijn gezicht te
laten zien. Giacinto Scelsi, de 8l-jarige Italiaan die geen programma-toelichtingen schrijft, niet
gefotografeerd wil worden en leeft als een kluizenaar in zijn Romeinse villa, heeft een zonderlinge
paradox over zich afgeroepen: want juist zijn afschuw van publiciteit maakt hem tot een
bezienswaardigheid. Zijn aangekondigde komst beloofde dan ook een van de grote gebeurtenissen van het
Holland Festival 1986 te worden.
De licht zenuwachtige spanning, zondag bij Een middag met Giacinto Scelsi in de Amsterdamse
IJsbreker, herinnert in weerwil van de tropische temperatuur, aan Sinterklaasavondjes van weleer.
Geruchten gonzen rond: hij heeft het toch laten afweten; nee, hij had het beloofd, hij komt. Temidden
van de drommen belangstellenden zit een andere bejaarde componist haast onopgemerkt op het terras: De
Amerikaan Henry Brant, in Nederland om voorbereidingen te treffen voor een stuk, dat tijdens de
Amsterdamse Uitmarkt moet worden uitgevoerd.
Het wordt een middag zonder Scelsi. De adellijke heremiet, bezorgd om zijn gezondheid, wilde liever
wat uitslapen. Geen discussie, en evenmin gedicht-voorlezingen, want Scelsi's bibliofiele
poëzie-edities zijn zoekgeraakt in de Italiaanse luchtpost. Maar er is troost: de meester zal 's
avonds wel aanwezig zijn bij een informele herhaling van het concert.
"Scelsi is veertig jaar te vroeg geboren", stelt Harry Halbreich in zijn introductie. "Zijn muziek
is anders, te anders. Hij is van dezelfde generatie als Dallapiccola en Petrassi, maar zijn muziek vindt
pas de laatste jaren weerklank, en dan vooral bij de jongere generatie. De vergelijking met Edgard Varèse
ligt voor de hand. Ook die kreeg pas op het laatst van zijn leven de erkenning die hij verdiende, en
ook in zijn muziek gaat het meer om klank dan om noten. Maar daarentegen heeft Scelsi's
werk nauwelijks iets te maken met de Europese muziekcultuur. eerder met muziek uit het Verre Oosten."
De sopraan Michiko Hirayama, die dertig jaar met Scelsi gewerkt heeft, maakt dat verband in Hôo
en Taiagarù sterk hoorbaar. Het zijn quasi-primitieve, maar dramatische stukken die met
hun timbreverkleuringen, vibrati en kwarttonen elke beschrijving tarten. Hirayama, ogenschijnlijk een
vriendelijke Japanse moeke, gaat volkomen op in de muziek, die ze met theatrale gestes ondersteunt.
Haar stem heeft zo te horen betere tijden gekend, maar het blijft een daverende interpretatie.
Al even obsessief zijn de uitvoeringen die celliste Frances-Marie Vitti geeft van Triphon en
van Riti: I funerali di Carlo Magno (AD 814). Vitti bespeelt twee, zelfs drie snaren
tegelijkertijd, maar het blijft éénstemmige muziek, wurmend om een centrale, soms
verschuivende spiltoon. Een perfect unisono is daarin een even opzienbarende gebeurtenis als een stap
van een hele toon. Sinds de jaren vijftig is Scelsi's muziek haast altijd gefixeerd op de mystieke
beleving van de éne toon, die voortdurend anders gearticuleerd, omspeeld, en verkleurd wordt,
waarbij andere noten nog het meest lijken op bijkomstigheden: in het rond spattende vonken. Onder zijn
circa honderd composities bevinden zich dan ook veel solostukken.
Riti is geschreven in 1967, maar wordt in dit concert voor het eerst uitgevoerd. Zo zijn er
nog veel meer stukken van Scelsi die hun première nog moeten beleven. Dat komt door de
wereldvreemde instelling van de componist, maar evenzeer door de reacties van de buitenwereld op zijn
muziek. Vooral in Italië werd zijn irrationele, intuïtieve muziek jarenlang verguisd.
Maar laat op de avond is het dan zo ver. Geëscorteerd door een select gezelschap uit de
binnenste cirkel drentelt een oud mannetje het IJsbreker-café binnen. Scelsi, dat kan niet
anders. Een scherp vogelprofiel, waakzame, opvallend blauwe ogen en zachtmoedige, vriendelijke
gelaatstrekken onder een zonderling kalotje. Alle hoofden gaan schuchter en zo onopvallend mogelijk in
zijn richting. Al even bedeesd druppelt men de zaal binnen, waar Hô en Riti nog
eens worden uitgevoerd, maar nu speciaal voor Scelsi. Hij is er, hij luistert aandachtig, dat is alles.
En zijn korte aanzet tot een dankwoord, na de loftuitingen van IJsbreker-directeur Jan Wolff, smoort in
het applaus.
Ook de volgende avond bevindt Scelsi, nu blootshoofds, zich onopvallend tussen het Paradiso-publiek.
De gastheren van het Holland Festival en de IJsbreker hebben zich ondertussen het vuur uit de sloffen
gelopen. Achter het Concertgebouw is het rustigste hotel van Amsterdam gevonden, waar Scelsi deze hele
week zal verblijven, en er is ijlings een afspraak geregeld met een acupuncturist. Scelsi is tevreden,
vooral als hem verzekerd wordt dat de fotograaf die in Paradiso rondwandelt het niet op hem gemunt
heeft.
Behalve drie stukken van Scelsi, I Presagi, Aiôn, en Hurqualia, alle meer
dan twintig jaar oud, spelen het Nederlands Blazers Ensemble en de Slagwerkgroep Den Haag recent werk
van Petrassi, Gentilucci en Renosto. Dit concert wordt op 20 juni in Utrecht en op 26 juni in
Middelburg herhaald. Het is een merkwaardig programma, want Scelsi's muziek heeft een zuigkracht die de
overstap naar een ander soort muziek niet makkelijk maakt. Het enige stuk dat desondanks overeind
blijft is Un mutevole intreccio van Armando Gentilucci, een vereleidelijk stuk voor tien
zoetkabbelende blazers, met theatrale momenten en fraaie harmonische mengsels.
In de pauzes herhaalt zich de rituele dans rondom de kluizenaar-componist. Scelsi schuwt het grote
publiek, maar staat individuele belangstellenden minzaam te woord in een nauwelijks verstaanbaar, broos
stemmetje.
De visionaire rijkdom van Scelsi's muziek komt in zijn werk voor ensemble veel sterker naar voren
dan in de solostukken, die toch wel erg kaal en ascetisch zijn. Door de manier waarop de tijdsbeleving
wordt uitgerekt, en ook door sommige instrumentale combinaties herinnert deze muziek soms even aan
Bruckner of Mahler. Maar dergelijke associaties lopen dood in de wonderlijke klankversmeltingen, het
wringen om de tonen, en het omineuze geklop van het slagwerk. Scelsi spot met de gangbare maatstaven.
Zijn muziek heeft geen begin of eind. De afzonderlijke delen lijken niet onderworpen aan een grote
architectuur, terwijl ook de stukken zelf, afgezien van de bezetting, vrijwel verwisselbaar zijn. Een
frustrerende ervaring voor verstandsmensen of analytici, maar de kracht ervan is onontkoombaar.
Hurqualia uit 1960, dat in dit concert zijn wereldpremière beleeft, overtreft de twee
andere composities nog in complexiteit. In de vier delen is zelfs een verrassende groei te bespeuren.
De éne begintoon verdwijnt gaandeweg in een organische doolhof van klank, en mondt tenslotte uit
in een overweldigende climax.
En dan komt het moment suprème: Scelsi staat op en komt met kleine stapjes schuifelend
naar voren. Midden voor het podium staat hij, de armen geheven. Het applaus is overdonderend.
© Frits van der Waa 2006