Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant van 15 juli 1986, Kunst, recensie

Orgel-apocalyps van Ferneyhough absoluut hoogtepunt festival

Internationaal Orgelfestival Haarlem: Podium voor hedendaagse orgelmuziek. Programma I: Mack, Voigtlander, Kagel, Lang, Döhl. Solist: Zsigmond Szathmáry. Radio: NCRV (21 oktober, 22.30 uur).
Programma II: Xenakis, Ferneyhough, Von Bose, Lachenmann, Holliger. Uitvoerenden: Neue Vokalsolisten Stuttgart o.l.v. Manfred Schreier; Christoph Bossert, orgel; Andreas Boettger, slagwerk. In: St.Bavokerk, Haarlem.

Hedendaagse muziek en orgel, dat botert niet echt. Waar de orgelwereld al een eigen subcultuur binnen het muziekleven vormt, is het eigentijdse circuit daarbinnen weer een even apart onderdeel. Het is specialistenwerk, en dat geldt evenzeer voor de componisten als voor de musici.

Het repertoire is beperkt: als grote eigentijdse componisten al voor orgel hebben geschreven, is het meestal bij een éénmalige confrontatie gebleven. Daardoor is er in de hedendaagse orgelliteratuur veel ruimte voor mindere goden. Onder de per traditie behoudend ingestelde organisten is het aantal vertolkers van nieuwe muziek gering. Elk land heeft er maar een paar van niveau en die opereren noodgedwongen in de marge. De aansluiting tussen klassieke en contemporaine muziek is in de orgelbranche moeizamer dan waar elders dan ook.

Het Haarlemse Internationaal Orgelfestival heeft dan ook een belangrijke daad gesteld door vijf jaar geleden een "podium voor eigentijdse orgelmuziek" als vast onderdeel op het programma te zetten. Dat onderdeel bestaat uit twee concerten, waarin ook altijd muziek voor andere bezettingen te horen is. Nieuwe ontdekkingen konden er evenwel dit jaar niet gedaan worden, zomin in het eerste concert, waarin de Hongaar Zsigmond Szathmáry vijf recente orgelwerken liet horen, als in het tweede, waarin de Neue Vokalsolisten Stuttgart het belangrijkste aandeel hadden. In de geboden afwisseling van saaiheid en spanning bleek weer eens dat de namen van Xenakis, Kagel, en Ferneyhough niet voor niets gevestigd zijn.

Met uitzondering van Kagels Rrrrrr... , dat ook vorig jaar tijdens het Holland Festival werd uitgevoerd, bevatte Szathmáry's recital werk van de tweede garnituur. Organissimo van István Láng, Psalm 130 van Lothar Voigtländer, en Fragment 2 van Friedhelm Döhl zijn stukken die ondanks hun vele wonderlijke effecten, massieve klankvervloeiingen en ritselende kleurverschuivingen vooral een nasmaak van organistische eenheidsworst nalaten. Aardiger is Dieter Macks MAU, een kleurrijk, sober geconstrueerd stuk, dat met zijn motiefherhalingen en eigenaardige jengelklanken subtiel refereert aan niet-westerse muziek. Szathmáry is een vertolker van formaat. Dat bewees hij met name door de manier waarop hij in de beheerste chaos van Kagels Rrrrrr... voortreffelijk het hoofd boven water wist te houden.

Toch verbleekte dit hele concert naast de uitvoering die Christoph Bossert daags daarop gaf van Seven Stars, een door Brian Ferneyhough in 1970 gecomponeerde orgel-apocalyps. De extreme eisen die Ferneyhough dikwijls aan zijn publiek en zijn musici stelt blijven hier nog binnen de grenzen van het bevattelijke (al hebben ook de registranten hoorbaar zwaar werk aan dit stuk). Seven stars is een fascinerende compositie, waarin tussen de heftige ontladingen en ingetogen verstilling zowaar nog enige ruimte is voor optimistisch kwinkeleren. Daarbij is toch elk effect volkomen op zijn plaats.

Niet minder imponerend is Xenakis' Nuits, voor twaalf solostemmen, waarmee de Neue Vokalsolisten Stuttgart, een ensemble van het kaliber-Nederlands Kamerkoor, dit concert begon. De klankwereld van dit werk doet met zijn gelaagde, opstuwende, scherp gekarakteriseerde geluidsmassa's en -explosies sterk denken aan die van de elektronische muziek.

De fabelachtige techniek en muzikaliteit van de Neue Vokalsolisten staat als een paal boven water. De zangers zijn zo zelfverzekerd dat dirigent Manfred Schreier hoofdzakelijk nog leek te fungeren als vluchtleider. Toch zou het muzikaal discours nog aan kwaliteit en transparantie winnen als er wat minder aandacht aan volume en wat meer aan een scherpe intonatie geschonken zou worden. Want de vier nogal zeurderige madrigalen van Hans-Jürgen von Bose en Heinz Holligers Dona nobis pacem werden al even ijverig overgoten met een saus van flakkerend vibrato en misthoorngeluiden. Vooral in Holligers breedvoerige, hier en daar nogal gedateerde compositie werkte dat een zekere afmatting in de hand.


© Frits van der Waa 2006