de Volkskrant van 15 september 1986, Kunst, recensie
Gaudeamus geeft een beperkt beeld van hedendaagse muziek
AMSTERDAM - Met zijn orkestwerk Tongenesis heeft de 32-jarige Joegoslavische componist Uros Rojko
de Gaudeamusprijs 1986 behaald. De prijs werd toegekend door een jury bestaande uit de Zwitser Klaus
Huber en de Nederlandse componisten Ton de Leeuw en Enrique Raxach. Rojko studeert sinds 1983 bij Huber,
die daarom zijn plaats in de jury wilde opgeven, maar daar op aandringen van de andere leden van af zag.
De Leeuw, die met Franco Donatoni (Italië) en Per Nørgård (Denemarken) de jury vormde
die eerder dit jaar uit de 356 inzendingen een eerste selectie van 23 composities maakte, prees de grote
mate van vormbeheersing en de orkestratie in het winnende werk.
In Tongenesis, waarmee Rojko vorig jaar ook al de Romeinse "Premio Europa" verwierf, zijn
allerlei onorthodoxe instrumentale effecten gecombineerd met meer traditionele klanken. De musici van
het Radio Filharmonisch Orkest dat het stuk met een lengte van een kleine twintig minuten
onder leiding van Arturo Tamayo uitvoerde, waren niet zo unaniem in hun appreciatie als de jury. Bij
het bekloppen der instrumenten trokken ze menigmaal pijnlijke grimassen.
Tongenesis is een adequate titel: het duurt geruime tijd voor zich uit een mistig landschap
van flageoletten, ratelende kleppen en andere ruisklanken de eerste heldere toon loswringt. Geleidelijk
krijgt het stuk meer contour en belandt, via dichter wordende toonstapelingen en bijtende akkoorden, in
een aangehouden ratelende metaalklank. Die ontwikkeling wordt in geparafraseerde vorm herhaald, waarna
een snelle afwisseling van klankvelden vernauwd wordt tot één haperende toon. Het stuk
eindigt in een knap uitgewerkte neerwaartse beweging, die steeds trager wordt en tenslotte blijft
hangen in de contrabassen, die ook in de openingsmaten de hoofdrol speelden.
Rojko's klankpalet is vol zonderlinge verkleuringen, schemerige boventonen en doelbewuste
"verontreinigingen". Zijn gedoseerd gebruik van die klanken valt des te sterker op naast de andere drie
geselecteerde orkeststukken waarin vaak een overmaat aan noten de zeggingskracht in de weg staat. Van
die drie is Lachrimae van de Deen Bent Sørensen het nuchterste werkstuk, met zijn
overwegend traditionele orkestklank en zijn snel pulserende, maar toch vaagromantische gestiek. In
Matteo d' Antico's Jeux des masques, een orkestliederencyclus-alsmede-klavecimbelconcert, en in
Marco Lasagna's nogal amorfe Cristallo di memoria werkt de kleurenpracht op den duur verstikkend.
Rojko's overwinning is de finale van een Gaudeamus-week die na een slap begin weliswaar wat opleefde,
maar bepaald niet kan worden bijgeschreven als een hoogtepunt. Het is veelzeggend dat het niveau van de
geselecteerde composities vaak werd geëvenaard of overtroffen door de muziek waarmee het programma werd
aangevuld. En dan doel ik niet op het werk van oudere meesters, zoals Ferneyhough of Xenakis, maar op
Lichtbogen van Kaija Saariaho, het strijkkwartet E l'altro van Mario Garuti, en op "jonge"
componisten als de Duitser Bernfried Pröve of de Nederlander Jan Rokus van Roosendael, die met
solo-werk voor hobo en piano heel behoorlijk naar voren kwamen.
Deze stukken zijn heel wat pregnanter dan bijvoorbeeld Krebszyklus, waarmee Claus-Steffen
Mahnkopf verstrikt is geraakt in de theoriën van Ferneyhough, of Jim Franklins pathetische
strijkkwartet Boundaries, for the child of flame. Het Gaudeamus Kwartet bracht de vier
geprogrammeerde strijkkwartetten dynamisch in profiel, maar hun uitvoering drukte, zoals dikwijls, meer
goede bedoelingen dan klankschoonheid uit.
De vier geselecteerde stukken die het Delta Ensemble zaterdag in het Stedelijk Museum uitvoerde,
krikten het gehavende moreel weer wat op. De erotiek in Four love songs van de Amerikaan Mark
Gustavson, innemend met hun summiere toespelingen op het idioom van de minimal music-componist
Steve Reich, werd door sopraan Claron McFadden schitterend vertolkt. De Deen Hans Abrahamsen getuigt
met zijn Märchenbilder van een oorspronkelijke stellingname en compositorische virtuositeit,
al is in de vele kwetterende en trippelende nootjes veel erfgoed van Stravinsky en de Franse
neoclassicisten te bespeuren. Zijn landgenoot Lars Graugaard leverde met Transformations, op.23
een bizar stuk. Het wonderlijke vormverloop de geleidelijk en schijnbaar lukraak gewijzigde
herhaling van een basisgegeven kan evengoed duiden op dilettantisme als op originaliteit.
Graugaards stuk is zeker geen Gaudeamusprijs waard, maar toch is het een randverschijnsel dat het
dilemma van een concours als het Gaudeamus zichtbaar maakt. De jury let bij de selectie op
vakkundigheid, maar ook op individualiteit, en heeft daartussen dit jaar een redelijke balans weten te
bereiken. Maar de twee kriteria kunnen strijdig zijn met elkaar. Kunnen eventuele interessante
vernieuwingen niet onder tafel raken omdat ze te zeer afwijken van de heersende opvattingen? Dat risico
is evenredig aan de hoogte van de stapel partituren die in korte tijd geschift dient te worden. Het
besluit de leeftijdsgrens te verlagen tot dertig jaar is zeker niet alleen genomen om de jongere
componisten meer kans te geven, maar ook om de stroom inzendingen enigszins in te dammen.
TegeliJkertijd blijkt ook dit jaar weer dat compositieconcoursen een beperkt beeld van de hedendaagse
muziek geven, omdat ze hoorbaar - vooral een bepaald slag van componisten aantrekken: de
conformisten. Een concours belichaamt het muzikale establishment. Wie daar geen affiniteit mee
heeft, zoekt zijn heil elders. Het is dan ook typerend dat zich de afgelopen week tegelijkertijd een
Gaudeamus Muziekweek als een Claxon Geluid Festival hebben afgespeeld. Het bijt elkaar niet eens.
© Frits van der Waa 2006