de Volkskrant van 28 november 1986, Kunst, recensie
Flapperende oren
Amsterdam String Trio (Maurice Horsthuis, altviool; Ernst Reyseger, cello; Ernst Glerum, contrabas): Dodekakania - Data 861
Al sinds de oprichting van het BIM-huis wordt daar ook muziek gemaakt die geen "jazz" ,is. Zo kwam de
term "improvisatiemuziek" in zwang. Maar die benaming is op zijn beurt onder druk komen te staan, want
er wordt steeds meer gecomponeerd in het BIM-circuit. Wie weet raad? Onlangs stuitte ik ergens op de
term "ongebonden muziekpraktijk". Niet gek, die kan nog lang mee.
Maar de naam is niet het eigenlijke probleem. Luister je op een andere manier naar
geïmproviseerde muziek? Dat is de vraag.
De muziek op Dodekakania van het Amsterdam String Trio maakt de kwestie acuut. Maurice
Horsthuis, Ernst Reyseger en Ernst Glerum zijn sinds twee jaar actief als driemanschap. Het trio
onderscheidt zich niet alleen door de merkwaardige bezetting (altviool, cello en contrabas), maar ook
doordat het improvisatie-element vrijwel volkomen op de achtergrond is gezet.
Dat dwingt de luisteraar te kiezen uit twee oren. Het Concertgebouw-oor registreert: raar laag
slow-motionregister, kaal non-vibrato, vreemde stijlvermengingen, en reageert geprikkeld wanneer de
muziek schijnbaar uit de hand loopt. Het BIM-oor signaleert: orde, compositie, "klassiek", en wacht met
spanning op de paar maten improvisatie.
Zijn de flapperende oren eenmaal met moeite in het gareel gebracht, dan rijst de vraag of het
Amsterdam String Trio niet bezig is opnieuw het wiel uit te vinden. Het stimulerende mengsel van
uitgeschreven en on the spot gekozen noten dat musici als Guus Janssen en Maarten Altena met hun
ensembles opdienen is een vernieuwend geluid in de improvisatiemuziek. Maar componeren is op zichzelf
niet vernieuwend. Daar ligt de denkfout.
Beschouwd als een verzameling nieuwe composities laat Dodekakania weinig revolutionaire
geluiden horen. Altist Maurice Horsthuis, verantwoordelijk voor negen van de tien stukken op de plaat,
is geen groot componist, al goochelt hij handig met Bartok, Beethoven en Nino Rota. Het is grotendeels
nogal slappe muziek, enigszins gecamoufleerd door de uitbundige variatie: het trio presenteert zichzelf
bewust als "volstrekt stijlloos".
Toch is het een aardige plaat. Het gaat het Amsterdam String Trio er vooral om de mogelijkheden van
de uitzonderlijke bezetting te exploiteren, en dat is beslist gelukt. Het is een uniek geluid: de
combinatie van alt, cello en contrabas leidt soms tot ruige, wringende botsingen, dan weer tot de
antieke sonoriteit van een gamba-consort. En hoewel juist de "klassieke" sound hier en daar
speltechnische haperingen onbarmhartig blootlegt, geven de ritmische precisie en het streven naar een
scherpe intonatie de klank een snijdende directheid die vreemd is aan de wereld van de orthodoxe
kamermuziek.
© Frits van der Waa 2006