de Volkskrant van 27 april 1987, Kunst, recensie
De hoorn ontworstelt zich uit de lokroep van de jacht
Internationale Hoorndagen. Concerten door Michael Hoeltzel, Frøydis Ree Wekre, André
Cazalet, Vitaly Boeyanowski, e.a. In de IJsbreker, Amsterdam.
"Het blijft altijd een gevecht met dat vreselijke stuk koper, het doet bijna nooit wat je wilt. Maar áls
het lukt is het ook fantastisch." IJsbreker-directeur Jan Wolff is van huis uit hoornist, dus hij wist
wat hij met de Internationale Hoorndagen in huis haalde.
Uitgegoten plasjes condensvocht op de vloer, een onvermijdelijke hoeveelheid tweederangsmuziek, en
ruim vijftig cursisten die zich met samengeknepen Van Agt-mondjes teweer stellen tegen het "kicksen",
het onwelkome reuteltje dat zo menige moeilijke noot ontsiert.
Maar ook: lessen en concerten door virtuozen van internationaal gehalte, een paar stukken die er
zijn mogen, en bovenal: hoorns, zilver- en goudkleurig, elk met zijn eigen smachtende lokroep, die zelfs
de metalen bankjes in de zaal doet trillen van akoestische paringsdrift.
Vijf dagen lang heeft zich in de IJsbreker het hoornfestijn afgespeeld. Een volle week, naar
analogie van eerdere manifestaties rond fluit, gitaar en altviool, is het door geldgebrek niet geworden.
Toch mag het evenement als geslaagd worden beschouwd. Opnieuw zijn zowel de rijkdom als de beperkingen
van een veronachtzaamd instrument aangetoond.
De beperkingen zijn tweeërlei: het instrument zelf en het repertoire. Goede solostukken zijn al
even schaars als ware hoornvirtuozen. En zelfs die komen soms in de knoei. Zoals de Duitse hoornist
Michael Hoeltzel, die in zijn technisch veeleisend programma voornamelijk bewondering afdwong door de
manier waarop hij zijn talloze uitglijders wist te camoufleren. Hoeltzel had die slijtageslag zelf
uitgelokt door als eerste stuk een anoniem Concerto uit het begin van de achttiende eeuw op te
voeren.
In dit verrassend charmante werk opereert de hoorn voortdurend in de hoogste registers. Hoeltzels
uitvoering was delicaat en vrijwel vlekkeloos, maar daarna redde hij het niet meer. Veel viel er ook
niet te redden aan een Solfeggio (een voor hoorn en piano bewerkte zangoefening) van Mozart, een
belegen Sonatine van Jaroslav Kofron en een twijfelachige Ballade van Friedrich Zehm.
Daar wringt. hem de schoen. Er zijn enkele classics uit de achttiende en negentiende eeuw, en
daarna wordt het een treurige boel. De hoornist die twintigste-eeuwse muziek wil spelen vindt uiteraard
een sonate van Hindemith, die er voor bijna elk instrument één heeft geschreven, en
belandt als hij niet goed uitkijkt bij allerlei onbekende Tsjechen,
Noren en Hongaren, filmcomponisten, arrangeurs en songwriters.
Toondichters allemaal die een gematigd, zeg maar halfzacht, muzikaal idioom hanteren, waarin de
hoorn steevast zijn aanwezigheid te kennen geeft met een drie- of viertonig openingssignaal, om daarna
door te borduren op al even voorspelbare lyrische melodieën of capricieuze variaties op het
jachtmotief tatati-tatatitaa.
Ook de composities van de Rus Vitaly Boeyanowski, de ster van de Hoorndagen, blijven steken in een
pittoreske sfeer. Virtuoos zijn ze wel. In zijn stuk Espana weet hij gitaren, castagnetten en de
nasale jammerklachten van de Spaanse muziek realistisch te suggereren.
De 59-jarige Boeyanowski staafde zijn reputatie van grootmeester op de hoorn ten volle in werken van
Rheinberger, Glazoenow, Arapov en Schumann. Zijn beheersing van het timbre grenst aan het
onwaarschijnlijke. Hij ontlokt de hoorn een fluwelige, gesluierde klank, die doet denken aan een cello
of een klarinet. Minder bekoorlijk vond ik zijn vibrato, dat, hoe virtuoos ook, bij wijlen de toon aan
evenwicht deed inboeten. Het is een kenmerkend aspect van zijn terugblikkende, Romantische opvattingen.
Zelfs in de dissonantrijke Sonate van Boris Arapov legde hij een sensuele lyriek (die
gerechtvaardigd wordt, als ten langen leste weer de eeuwige lokroep over het gebergte schalt).
Boeyanowski's affiniteit voor de negentiende-eeuwse muziek bleek ook bij de uitvoering van zijn
Nibelungenfantasie naar Wagners Ring, waarbij de twintig deelnemende hoornisten na het
spelen van het Rheingold-motief toepasselijk straaltjes condenswater uit hun instrumenten lieten
lopen. Erg schoon was die Rijn trouwens niet.
De Noorse hoorniste Frøydis Ree Wekre studeerde onder andere bij Boeyanowski, maar de stoere,
forse toon die zij uit haar instrument haalt moet ze van iemand anders geleerd hebben. Ree Wekre bleek
met haar haast naïef gedrag op het podium een innemende persoonlijkheid. Ze camoufleerde
allerminst dat hoorn spelen zwaar werk is, en voorzag haar programma op informele toon van commentaar.
"Ik noem deze stukken pruimen", lichtte ze toe bij de reeks korte stukken die de tweede helft
van haar concert besloegen. "Ze zijn klein, zoet en lekker. Fijn om te spelen en leuker dan etudes."
Het bleven pruimen zonder pit, maar desondanks was haar optreden imponerend. Haar voordracht is
vloeiend, ze beschikt over een groot uithoudingsvermogen, en haar vocabulaire bevat ook minder
orthodoxe geluiden, zoals het abrupte claxongeluid waarmee in de slotmaten van Boeyanowski's Scherzo
à la Chasse de landelijke atmosfeer plotseling wordt doorbroken. Gelukkig bevatte Ree Wekre's
muzikale fruitmand ook hardere noten, zoals een Introduction and Allegro van haar landgenoot
Johan Kvandal, een sympathiek en degelijk stuk muziek, zij het verre van modern.
De Fransman André Cazalet (onder andere solo-hoornist van het Ensemble InterContemporain)
leverde met Messiaens Appel Interstellaire het bewijs dat hoornmuziek van nu ook echt hedendaags
kan zijn. Vogelkenner Messiaen speelt met het gegeven van de lokroep een inventief spel van vraag en
antwoord, gekleurd en geaccentueerd door talloze timbre-effecten.
Cazalet demonstreerde zijn flexibiliteit in drie stukken met elektronika. Daarvan steeg alleen
Lorraine van Claude Lefebvre uit boven de synthetische knoeiboel waar deze branche zo mee
geplaagd wordt. Lorraine krijgt een bijzondere spanning doordat er steeds een logica wordt
gesuggereerd, die vervolgens weer doorbroken wordt. Lange stiltes maken die spanning nog groter.
Lefebvre past de hoornpartij en de tape met raffinement in elkaar.
De hoorn fleemt en kreunt aanvankelijk mee met een kleurig klankgordijn, bezweert, commandeert, en
belandt tenslotte met zijn rug tegen de muur. Tegen een spervuur van akkoorden slaakt hij verscheurde
angstkreten, die geïnspireerd lijken op het spel van Miles Davis.
Mooi zo. Er is dus nog hoop voor de hoorn.
© Frits van der Waa 2006