de Volkskrant van 4 mei 1987, Kunst, recensie
EENDELIGHElD IN MODERN COMPONEREN
Solostuk Van Vlijmen
intellectueel en speels
Nieuwe solo's. Werk van Carl, Samama, Vriend, Andriessen, Altena en Van Vlijmen, door Alan Brett,
Quirijn van Regteren Altena, Sjef Douwes, Astrid in 't Veld, e.a. In de IJsbreker, Amsterdam.
Aangezien weing componisten nog symfonieën en sonates verkiezen te schrijven moeten ze voor hun
muziek niet alleen noten, maar ook namen verzinnen.
Wat daaruit voortkomt is niet altijd even toepasselijk. Zo kreeg ik zondagmiddag in de IJsbreker
veel zin enkele van de aanwezige componisten voor te stellen hun titels om te ruilen.
Want in de korte vioolsolo van Gene Carl, Scratch, is geen krasje te horen. De titel zou
daarentegen geknipt zijn voor Jan Vriends WU LI, waarin een cello een vijfentwintig minuten
durende operatie zonder verdoving ondergaat. En wat te denken van Maarten Altena's Lijn, waarin
piano en contrabas niet dan bij uitzondering één lijn trekken? Maak er toch Lijnen
van, Maarten, of weet je wat, verkoop de titel aan Jan van Vlijmen, die voor zijn nieuwe compositie
voor klarinetsolo kennelijk niks beters kon bedenken dan Solo II.
Ik denk niet dat er iemand op het voorstel zou ingaan. Titels zeggen meer over de componisten dan
over hun muziek. Van Vlijmen zou nooit een stuk Lijn noemen, hoe goed het woord het vloeiende,
brede gebaar van zijn jongste werk ook beschrijft. Zo'n titel (kort, Nederlands, enkelvoud) hoort veel
meer thuis in de doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg-esthetiek van de geïmproviseerde muziek,
waarin Altena zijn wortels heeft.
Nieuwe solo's was de titel van het programma, en het bevatte zes Nederlandse stukken, niet
allemaal even nieuw en ook niet allemaal even solistisch. Elegie van Louis Andriessen is
bijvoorbeeld een bewerking van een stuk uit 1957, een soort uit de hand gelopen Fauré-imitatie
van de toen 18-jarige componist. En in Altena's Lijn is de piano geenszins ondergeschikt aan de
contrabas.
Het stuk, dat zich ontwikkelt uit twee basisgegevens, een bokkig pingpongspel aan de onderkant van
het pianoklavier en een langzaam, in karige tonen opstijgend motief in de contrabas, geeft alle
aanleiding om Altena, die tot voor kort hoofdzakelijk voor zijn eigen improvisatie-ensembles schreef,
serieus te nemen als componist. Gevoel voor vorm en timing had hij al, maar daarbij komt nu een grotere
aandacht voor de mogelijkheden van het materiaal.
Het schrijven van een werkelijke solo-compositie is niet eenvoudig. Er zijn dan wel weinig noten te
schrijven, maar de vraag wélke dat moeten zijn is des te acuter. Leo Samama kon in zijn Grand
Slam op.38 voor accordeon nog putten uit de vele registers die het instrument, virtuoos bespeeld
door Astrid in 't Veld, hem bood. Gene Carl heeft het gezocht in de beperking. Zijn vioolsolo Scratch,
een kaal netwerkje van snijdende tonen en pizzicati, duurt maar vijf minuten.
Bij het overspannen van een langere tijdsduur beginnen de problemen van een solostuk pas echt. Waar
Bach zijn solo-suites en -sonates nog kon opbouwen in een reeks afzonderlijke delen, is bij hedendaagse
componisten ééndeligheid troef.
Jan Vriend maakt met zijn cellosolo WU LI een goed begin. Vriend streeft in navolging van
Varèse en Xenakis naar het opbouwen van een complexe klankwereld, en steekt daarbij zijn nek
steevast ver uit. Elke noot van WU LI krijst avant-garde. De cello ronkt als een
elektronisch behandelde Harley-Davidson, zoemt als een horzel in paniek, en jammert als een Japanse
geisha. De fantastische interpretatie van cellist Alan Brett ten spijt bezwijkt het stuk op den
duur onder zijn eigen gewicht.
Van Vlijmen bevindt zich in tegenstelling tot Vriend niet op de barricades. In de schaarse vrije
uren die zijn intendantschap bij de Nederlandse Opera hem laat, teelt hij weelderige gewassen op reeds
ontgonnen akkerland. En hij slaagt waar Vriend faalt. Zijn Solo II is een boeiend, intellectueel
spel met uitsluitend orthodoxe klarinetnoten. De ritmiek is onregelmatig, maar evenwichtig, het idioom
atonaal, maar welluidend, de sfeer optimistisch, maar niet oppervlakkig. Het is geen makkelijk
speelbaar stuk. De lange spanningsbogen vertakken zich als het ware binnen de volledige omvang van het
instrument, dat in handen van Sjef Douwes nu eens lyrisch uitzingt, dan weer met kwekkende voorslagen
door alle registers heenbuitelt.
© Frits van der Waa 2006