de Volkskrant van 5 juni 1987, Kunst, recensie
LIEDERCYCLUS WIE GEBASEERD OP TEKST JOYCE
Versobering bij Wagemans zet door
Wie, van Peter-Jan Wagemans. Toegelicht door de componist, en uitgevoerd door Sylvia Schlüter, alt,
en leden van het Xenakis Ensemble o.l.v. Huub Kerstens. In de Unie, Rotterdam.
"Het feit dat er vals gespeeld kan worden, daar ben ik eigenlijk wel trots op", verklaarde Peter-Jan
Wagemans na de première van zijn liedercyclus Wie, woensdagavond in Zaal de Unie te
Rotterdam. Hij doelde daarmee op de sobere en klare taal van zijn nieuwe stuk, die, anders dan veel
andere eigentijdse idiomen, uiterst gevoelig is voor kleine missers.
Wie werd uitgevoerd in de vierde aflevering van "De Componist", een door de Rotterdamse
Kunststichting georganiseerde concertserie, waarin nieuwe composities door hun makers van een
toelichting worden voorzien.
Zaal de Unie, van waaruit de Kunststichting bij het publiek interesse voor de eigentijdse muziek
probeert te kweken, begint, in weerwil van zijn fnuikende akoestiek, steeds meer een pendant te worden
van de Amsterdamse IJsbreker. In de Unie-programmering ligt het accent wat meer op experimentele
ensembles en muziekstijlen. Maar ook de gevestigde kunst van het Holland Festival komt er, zij het niet
onder die vlag, aan bod. Zo komt op 23 juni de Hongaarse componist György Kurtág een lezing
en een concert geven.
Peter-Jan Wagemans' Wie bestaat uit vijf liederen op teksten van James Joyce in Nederlandse
vertaling, en is geschreven voor altstem, twee klarinetten en twee hoorns. De bezetting, in Wagemans'
eigen woorden "een soort uitgecomponeerd harmonium", komt sterk overeen met die van zijn vorig jaar
uitgevoerde De Dong met de Lumi-neus (op tekst van Edward Lear), voor sopraan en vier
klarinetten. Wagemans' schrijfwijze is in Wie nog spaarzamer geworden. Maar het stuk is veel
minder lichtvoetig.
De vijf korte tekstfragmenten van Wie zijn afkomstig uit een dagboek van Joyce, en
beschrijven de gevoelens van verliefdheid en teleurstelling die de schrijver onderging tijdens een
kortstondige buitenechtelijke affaire. Wagemans heeft er door te selecteren en te schrappen een
universelere betekenis aan gegeven.
De 35-jarige componist brak in zijn toelichting een lans voor muzikale eenvoud, "maar dan wel voor
een soort eenvoud die heel moeilijk te maken is." Juist simpele muzikale structuren kunnen voor de
luisteraar complex en meerduidig zijn. Als voorbeeld noemde hij de Ländlers van Schubert.
"Alles aan die muziek ligt ontzettend voor de hand, maar máák het maar eens. Het is
precies muzikaal juist, maar hoe dat komt is niet met een analyse weer te geven."
Het aantal muzikale bouwstenen van Wie is bewust beperkt. Een drietonig akkoord, een dalende
"guirlande", een quasi-heroïsch hoornmotief, zijn enkele van de steeds terugkerende gegevens,
waaraan Wagemans een symbolische waarde toekent. De vier blazers bewegen zich aanvankelijk in
onregelmatig voortschrijdende, koraal-achtige akkoorden, om na verschillende verwikkelingen een
gedempte, omfloerste meerstemmigheid te bereiken.
De altpartij, geconcentreerd en niet zonder raffinement gezongen door Sylvia Schlüter, is veel
vrijer vormgegeven. Ze ontvouwt zich nu eens in enkele reciterende tonen, dan weer in oplaaiende,
dikwijls onbegeleide melodische fragmenten. Vooral de virtuoze solopassage in het centrale derde deel
is tezelfdertijd ironisch en euforisch. Daar komt de muziek kortstondig los uit zijn misschien toch
te nauw bemeten keurslijf. Want uit de esthetiek van Wie spreekt, met al zijn dramatisch
streven, toch nog een typisch Nederlands calvinisme. Rotterdam is nu eenmaal Wenen niet, en Wagemans
geen Schubert.
© Frits van der Waa 2006