de Volkskrant van 5 oktober 1987, Kunst, recensie
Kamerkoor laat onvolledige staalkaart van kunnen horen
Werken van Bach en Händel, door het Nederlands Kamerkoor en La Petite Bande, o.l.v. Sigiswald
Kuijken. In Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht.
Volgens sommigen begon het als het VARA Radiokoor, maar de meesten houden het op Pro Musica.
Het groeide binnen twee jaar uit tot Het Nederlands Kamerkoor, dat groepje zangers, in 1937 door
dirigent Felix de Nobel bijeen gebracht om voor de VARA-microfoon een aantal Bach-cantates te zingen.
Wat zou het aardig zijn als er nog eens een bandje boven water kwam van Bachs Cantate 36, Schwingt
freudig euch empor, waarmee het koor zijn debuut maakte, en dat dan te vergelijken met de
uitvoering die het koor vrijdag in het Utrechtse Vredenburg van datzelfde stuk gaf. Geen kans helaas,
er waren nog niet eens bandrecorders in die tijd.
Het Nederlands Kamerkoor viert zijn vijftigjarig bestaan zonder veel ophef, goede wijn behoeft
immers geen krans. Bach en Händel, de oude getrouwen, zijn uitgekozen voor het jubileumprogramma,
waarin het koor samenwerkt met het barokorkest La Petite Bande. Het programma wordt deze week herhaald
in Rotterdam, Maastricht en Gent (6, 7, en 8 oktober).
Dat een optreden van het Nederlands Kamerkoor zou tegenvallen is even onwaarschijnlijk als een
sneeuwstorm in de Sahara. In dit jubileumconcert imponeert het ensemble opnieuw met zijn versmolten,
stralende koorklank, ingehouden in de cantate Schwingt freudig, exuberant in Händels psalm
Dixit Dominus, en dunner, maar niet minder intens in de dubbelkorige opstelling van Bachs motet
Singet dem Herrn ein neues Lied.
Koorzang is een heel andere discipline dan solozang. Een koorzanger is dienstbaar, ondergeschikt aan
het geheel. Dat vergt een andere mentaliteit dan de persoonlijke expressie die van een solist verlangd
wordt. Maar de kamerkoorzangers die voor de verschillende aria's en soli worden ingezet met name
sopraan Barbara Borden en bas Harry van der Kamp maken die stap van collectief naar individu
schijnbaar moeiteloos.
Toch komen de unieke kwaliteiten van het Kamerkoor, en vooral de veelzijdigheid die het al die
vijftig jaar in het vaandel gevoerd heeft, in dit programma onvoldoende tot hun recht. Een staalkaart
van alles wat er op en eraan zit hoeft zo'n jubileumconcert natuurlijk niet te zijn, en het kan zelfs
niet. Dat zou een mooie janboel worden, in één programma zowel Sweelinck, Reger, Messiaen
als Eisler (zomaar een greep uit de vele concerten die het koor dit seizoen geeft, telkens met andere,
in de verschillende genres gespecialiseerde dirigenten).
Maar ook rondom Bach en Händel had een programma samengesteld kunnen worden waarin op zijn
minst tevens het kamerkoor-aspect, dus de a cappella-zang, onbegeleid, uit de verf kwam. Dat
ontbreekt nu volkomen.
En er zit nog een vlieg in de soep. Want La Petite Bande maakt naast het Kamerkoor een nogal fletse
indruk. Dirigent Sigiswald Kuijken kiest voor een benadering waarbij de achterkant van de tong buiten
beeld blijft. Op zichzelf geen probleem, maar dan moet het zichtbare gedeelte ook wel brandschoon zijn,
en dat was het niet. Daarvoor passeerden er in de details te veel kortstondige inzinkingen.
Met het theatrale, effectrijke idioom van Händel kan Kuijken goed uit de voeten. De golvende
plooien van Bachs instrumentale en vocale meerstemmigheid doen daarentegen meer dan eens aan als
vaag gewoel onder de dekens, het resultaat van een directie die eerder stoelt op een vaag-welsprekende
gestiek dan op een solide techniek.
Het Nederlands Kamerkoor, in de loop der jaren zowel getraind op volgzaamheid als op zelfstandigheid,
had er minder problemen mee dan Kuijkens eigen ensemble.
© Frits van der Waa 2006