de Volkskrant van 2 januari 1988, Kunst, recensie
Horowitz legt het in gevarieerde matinee af tegen Bennie de Bever
AMSTERDAM - Terwijl de noten van Stravinsky's Concertino ons om de oren spetteren, slaat een
vierjarig jongetje ijverig de maat met twee limonaderietjes. Het is de middag van 1 januari, en dus is
het feest in het Amsterdamse Concertgebouw. Daar verrukt het Nederlands Blazers Ensemble met zijn
traditionele Nieuwjaarsmatinee de vele kinderen in het publiek en verdrijft het de slaapnevels van het
voorbije jaar uit menig volwassene-hoofd.
Veelzijdige en pittige muziekstukken, een vleugje theater, grappen en grollen: dat zijn de vaste
ingrediënten van de Nieuwjaarsmatinee. Voor de aflevering van '88 die zondagochtend in het
Utrechtse Vredenburg herhaald wordt heeft het Blazers Ensemble het motto Solistenparade
gekozen en daartoe samenwerking gezocht met verscheidene vooraanstaande musici die zelfstandig, dan wel
samen met de blazers hun kunsten vertonen.
Met spanning kijkt het publiek uit naar het aangekondigde optreden van pianist Vladimir Horowitz.
Maar zover is het nog niet. Het programma leidt eerst van de "Eurovisiemars" via Mozarts variaties op
Ah vous dirai-je, Maman (ofwel Kortjakje) naar een cello-improvisatie met twee
strijkstokken door Frances-Marie Uitti.
De ster van het concert is evenwel niet Uitti, niet trompettist Peter Masseurs, ondanks zijn fraaie
solopartij in Jolivets jazzy trompetconcert, en zelfs niet Horowitz, naar later blijkt. Het is
Bennie de Bever, vertolkt door slagwerker Luuk Nagtegaal.
Gestoken in een levensecht beverkostuum klopt hij opgewekt grote stofwolken los uit de stoelen van
het Concertgebouw, geeft de dirigent een stevige knuffel en neemt plaats tussen de vele
percussie-instrumenten, wier geraas de kwieke. maar flinterdunne orkestmuziekjes van Gail Kubiks
bever-vertelling vrijwel volledig in de schaduw stelt.
Bennie, zo leert ons verteller Lieuwe Visser, leeft niet voor knagen of dammen bouwen, maar voor
trommelen en drummen. Een misfit-bever, met andere woorden. Toch weet hij met zijn tergende
talent een stropersbende op de vlucht te jagen, en zo komt alles nog goed.
Heel wat ingetogener is de lyrische Harlekijn die de broodmagere klarinettist Michel Marang uitbeeldt
in een fraai gechoreografeerd fragment uit Stockhausens Harlekin.
Pauze. Het is stampvol in de gangen van het Concertgebouw; de nieuwe foyers blijken niet meer ruimte
te bieden dan de inmiddels buiten bedrijf gestelde noodfoyers.
De blazers en zangeres Judith Mok geven de Drie liedjes van de Mexicaanse componist Silvestre
Revueltas een vertolking met allure. Merkwaardige muziek is het, met een exotische zwoelte en, voor
1930, baanbrekende samenklanken.
En dan zwaaien de deuren open om de legendarische Horowitz door te laten. Stormachtig applaus. Maar
er is iets vreemds aan de hand. In de lichtbundel die zijn afdaling naar het podium volgt is niets te
zien.
Onzichtbare handen verschuiven de pianokruk, draaien hem een eindje op. Weer niets. IJlings snelt een
deskundige toe om de pianola die het Nederlands Piano Museum aan Horowitz beschikbaar heeft gesteld in
werking te stellen. Maar het fenomeen blijkt slechts een fantoom: Horowitz is er alleen in de geest.
Geestig is het, maar niet voor lang. De pianolarol met Liszts Figaro-fantasie duurt te lang.
Het publiek wordt onrustig, klapt voortijdig, joelt wat, fluit. De spanning is er uit. Daar kan noch
een satirisch bedoelde prijsuitreiking aan alle deelnemende solisten, noch het haast symfonische geweld
van de Finale uit Hindemiths Kammermusik, een prikkelend mengsel van café-muziek
en Stravinsky-invloeden, veel meer aan verhelpen.
© Frits van der Waa 2006