de Volkskrant van 27 februari 1988, Kunst, recensie
Chailly maakt beukende fabriek van Mossolofs IJzergieterij
Muziek van Mossolof, Sjostakowitsj en Stravinsky door het Concertgebouworkest m.m.v. Ronald Brautigam,
piano en Peter Masseurs, trompet, o.l.v. Riccardo Chailly. In het Concertgebouw, Amsterdam. Radio: 28 februari, Radio 4.
Er is zoveel muziek, zoveel literatuur, zoveel kunst waarvan je nooit meer voor het eerst zult genieten.
Hoe was het om voor het eerst de Beatles te horen? Of de Brandenburgse Concerten? Of om voor het eerst
de Odyssee te lezen? De schok van het nieuwe is onherhaalbaar.
Toch zijn er een paar muziekstukken die zich onttrekken aan die regel, en telkens opnieuw kunnen
overrompelen.
Mozarts opera Don Giovanni is er een van. Stravinsky's Sacre du printemps, dit jaar op
de kop af 75 jaar oud, is ook zo'n stuk. Bijna altijd tenminste. Misschien had het Concertgebouworkest
zijn dag niet. Misschien had dirigent Riccardo Chailly zijn dag niet. Maar de bijzondere belevenis die
de combinatie van Stravinsky, ons nationaal top-orkest, en zijn nieuwe chef-dirigent Chailly op leek te
zullen leveren bleef uit.
Dat was des te teleurstellender omdat de opmaat van het programma, De IJzergieterij van
Alexander Mossolof, juist wel die opwinding teweeg kon brengen. Het stuk stamt uit 1926, duurt slechts
vijf minuten, en biedt een treffende socialistisch-naturalistische klankuitbeelding van de titel. Het
orkest wordt tot een beukende fabriek, met de violen als snerpende scharensliep, de contrabassen als
ratelende tandwielen, het hout als roetblazende uitlaatpijpen, het koper als strijdbare fanfare, het
slagwerk als smidse, en Chailly als oppermachinist.
Het is ketelmuziek, en dat is oprecht de bedoeling. Door de grote nadruk op ritme als muzikaal
materiaal vertoont het stuk een duidelijke verwantschap met Strawinsky's Sacre.
Tussen die twee stond in dit programma de veel verfijnder tegendraadsheid van het Concert voor
piano en trompet van Sjostakowitsj, waarin Ronaid Brautigam en Peter Masseurs elkaar in
Haydn-achtige lichtvoetigheid poogden te overtreffen.
De stukken van Mossolof en Sjostakowitsj zijn zondag te beluisteren op Radio 4, de Sacre pas op 7
maart. Stravinsky's baanbrekende meesterwerk fungeert deze twee weken als multi-functionele
inschuifmodule in de programma's van het Concertgebouworkest. De komende week gaat het werk nog
verscheidene malen, in de meeste uiteenlopende combinaties, en in zowat alle denkbare abonnementsseries.
Zondagmiddag wordt het gekoppeld met Schumanns Eerste symfonie (bijgenaamd de "Voorjaarssymfonie",
wat je noemt een prikkelend verband), en de donderdag daarop met Formazioni van Berio, in de
"eigentijdse" C-serie. Op vrijdag en zaterdag klinkt het nog twee maal, in samenhang met de
Psalmensymfonie van Stravinsky zelf. Het laatste van die twee concerten maakt deel uit van de
grote VARAMatinee-Stravinsky-cyclus.
Hoewel de eerste uitvoering van de lijst, afgelopen woensdag, niet overtuigend was, was ze evenmin
onder de maat. Misschien waren er wel luisteraars in de Grote Zaal die de Sacre nog nooit gehoord
hadden, en die benijdenswaardigen moeten ongetwijfeld plat zijn gegaan. Chailly is nu eenmaal een
dirigent van formaat, die zijn hand niet omdraait voor het spectaculair orkestgeweld en de genadeloze
ritmische verspringingen van de Sacre. Een musicus die ook uit de eigenaardige instrumentale
combinaties in dit werk een heldere, transparante klank weet te peuren.
Maar je verwacht meer van zo'n uitvoering. In de traag pulserende dansen die het fundament vormen
voor de massale uitbarstingen verwacht je een broeierige spanning. Bij Chailly zijn die rustpunten al
te sereen. Niets suggereert dat onder de oppervlakte een hels brouwsel langzaam zijn kookpunt nadert.
Weliswaar breekt de furie dan met des te groter contfast baan, maar het klinkt niet meer of de muziek
het zelf zo wilde.
En over willen gesproken: aan de violisten van het Concertgebouworkest is goed te horen dat ze toch
echt veel liever Mahlers bergviooltjes uitbeelden dan het hars, hout en kattedarm waarmee Stravinsky
zijn brandstapel stookt. De noten staan er, en op tijd ook, maar naast de felle en alerte blazers maken
de strijkers een krachteloze, weinig eensgezinde indruk.
De Sacre klonk in deze uitvoering op een griezelige manier als IJzeren Repertoire: als een
stuk dat de musici hebben "zitten", en dat zonder krankzinnige inspanning op een adequate manier kan
worden uitgevoerd. Dat is onthutsend. Want het is een stuk waarmee zoiets nooit mag gebeuren, hoe vaak
het ook gespeeld wordt.
© Frits van der Waa 2006