de Volkskrant van 11 mei 1988, Kunst, recensie
Moeilijke opdracht Aemstel Kwartet
Muziek van Schuyt, Wolff, Laman, Altena en Ketting door het Gijsbrecht van Aemstel Kwartet. IJsbreker
Amsterdam. Herhalingen: Amsterdam (21/5), Groningen (26/5).
Het Gijsbrecht van Aemstel Kwartet heeft een bezetting van fluit, viool, cello en harp. Een zonderlinge,
maar vruchtbare combinatie. In de tien jaar dat het ensemble bestaat zijn er meer dan veertig stukken
voor geschreven, van de meest uiteenlopende signatuur.
Ook het jongste programma van het kwartet, waarin vijf nieuwe composities, op één na
van Nederlandse bodem, aan het publiek werden voorgelegd, toont aan dat elke componist weer andere
kleuren uit de vier tubes van dit instrumentaal palet mengt. Tezelfdertijd neemt de instrumentatie
nooit de overhand op de noten: het blijft kamermuziek.
De Fransman Jean-Claude WoIff haalt in zijn Tierces noten noch instrumenten naar voren. Het
stuk passeert als een doorgaande stroom van vage glissandi, die geleidelijk overgaan in koortsachtig
gezwiep, waarna de muziek snel terugkeert naar zijn vertrekpunt. De opbouw van het stuk is doorzichtig,
de inhoud is het niet.
Het omgekeerde is van toepassing op Wim Lamans Emanation, dat tussen de twee
unisono-tonen waarmee het stuk opent en besluit een ononderbroken ontwikkeling doormaakt. Het
verband tussen de verschillende fases daarin is niet altijd helder. Dat heeft waarschijnlijk te maken
met het gegeven dat de autodidact Laman zijn inspiratie graag zoekt in het buitenmuzikale (ditmaal bij
een schilderij van Anselm Kiefer). Maar daaruit abstraheert hij een merkwaardig spel van tegenstellingen
dat volkomen op zichzelf staat. Het is een ongebreidelde, maar toch beheerste evolutie van statische en
dynamische elementen. Dat geldt evenzeer voor de eerste maten, met hun extreem samengebalde contrasten
tussen toon en ruis, tussen actie en rust, als voor de plotselinge harp-ontboezeming die middenin het
stuk uit de lucht lijkt te vallen.
Ook Nico Schuyt maakt in zijn Atalanta effectief gebruik van de rijk geschakeerde
mogelijkheden van het ensemble, maar waar Laman ze hanteert als verduidelijking van zijn eigengereid en
complex discours, dienen ze bij Schuyt vooral als speelse, soms zelfs humoristische accentuering van
een overzichtelijke vertelling in Rondo-vorm,
Winter van Otto Ketting is een zorgvuldig gemaakt muziekstuk, maar klinkt al te flegmatisch
en beschaafd. Ketting werkt kennelijk aan een eigen versie van de Vier jaargetijden: eerder
schreef hij een Summer en een Autumn voor andere bezettingen, en zijn toelichting
suggereert dat er ook nog wel een Spring zal volgen. Mogelijk is zijn Winter in
vierluik-verband werkzamer.
Het Gijsbrecht van Aemstel Kwartet kwam in deze vier stukken tot uitgebalanceerde, nagenoeg perfecte
uitvoeringen. Minder overtuigend was de vertolking van Spoor, een hoogdissonante tweespraak voor
viool en cello van Maarten Altena, en het enige werk in het programma dat niet speciaal voor het
kwartet geschreven is.
Misschien heeft Altena het stuk, oorspronkelijk bedoeld voor Mifune Tsuji en Tadashi Tanaka, te
moeilijk gemaakt. Mary O'Reilly en Eduard van Regteren Altena staken er veel energie in, en wisten de
spanning tussen de heen en weer kaatsende muzikale argumenten over te brengen, waarbij ze zowel de
afzonderlijke noten als de grote vorm goed articuleerden. Waarschijnlijk een boeiend stuk. Maar wat er
in harmonisch opzicht plaatsvindt kwam uit de vele moeizaam geïntoneerde dubbelgrepen onvoldoende
naar voren.
© Frits van der Waa 2006