de Volkskrant van 30 augustus 1988, Kunst, recensie
Menselijke kant overwint in Gasparone
Gasparone van Franz Millöcker. De Hoofdstad Operette. Stadsschouwburg, Amsterdam. Herhalingen:
4/9, 6 tlm 10/9 (Amsterdam), vervolgens elders in het land.
Gasparone, een minder bekend werk van Bettelstudent-componist Karl Millöcker, is een
operette zonder schurken. Er is dan wel sprake van een hebzuchtige burgemeester met een oliedomme
bangerd van een zoon, maar werkelijk kwaadaardig zijn die niet. En de titelfiguur, de gevreesde
roverhoofdman Gasparone, komt uiteindelijk in het hele verhaal niet voor.
Zo hoort het ook. Want de voorstellingen van de Hoofdstad Operette hebben de functie het leed van de
wereld voor een avondje uit te bannen. Dat is een bewonderenswaardige onderneming, temeer daar dat een
heel seizoen lang, honderden avondjes bijeen, volgehouden dient te worden. Wat een vak, ik moet er niet
aan denken, iedere avond opnieuw Dunkelrote Rosen, lonken en lachen naar het publiek, koddig
huppelen, springen en stralen van koortsachtige levensvreugde. En dat terwijl je baan op de tocht staat.
Want sinds minister Brinkman vorig jaar zijn Kunstenplan bekendmaakte is het voortbestaan van de
Hoofdstad Operette onzeker.
Het is waar dat Nederlands enige professionele operette-gezelschap geen artistieke duivelskunsten te
bieden heeft, en dat de voorstellingen meer lachwekkende momenten bevatten dan de bedoeling is. De
paukenslag, die consequent een halve toon lager eindigt dan hij begint. De dikwijls waanzinnige
uitspraak van het Duits. De galante minnaar, die zich tersluiks op zijn tenen verheft om zijn aanbedene
in de ogen te zien. Of, triester, de zanger wiens stem hoorbaar is aangetast door het veelvuldig
gesnater van grappen.
Maar het operette-publiek maalt daar niet om, en bij deze Gasparone zijn het ook werkelijk
futiliteiten. Want het is een uitstekende, smaakvolle voorstelling, waarin de verschillende individuele
kwaliteiten en goed gecoördineerd, geestdriftig teamwork elkaar voortreffelijk aanvullen. Die
maffe pauk daargelaten.
De oorspronkelijke versie van Gasparone stamt uit 1884, maar bevatte nogal wat kreukels en
zwakke plekken. Die zijn door latere bewerkers gladgestreken en gestopt met materiaal uit andere
operettes van de componist. Met goed gevolg, want het stuk loopt, bij de Hoofdstad Operette tenminste,
als een vliegwieltje.
Smokkelaars
De plaats van handeling is Sicilië, wat gelegenheid geeft tot flinke scheuten uit de fles met
couleur locale. Ondeugende smokkelaars verschijnen ten tonele, stoeten carabinieri trekken
langs, en er zit een kleine commedia dell'arte in de voorstelling verwerkt. De Weense
kostuumontwerpers hebben elk van de drie bedrijven gehuld in een eigen fleurige kleurencombinatie. De
decors zijn simpel, maar schilderachtig en realistisch. Geen Pizzeria-kitsch.
De dansjes, optochten en andere zijsporen zijn onmisbare versiering voor de hoofd-intrige, de strijd
om de hand van de gefortuneerde gravin Carlotta (sympathiek gestalte gegeven door Germaine Compier),
die gevoerd wordt tussen Graaf Erminio (Ton Hofman) en Sindulfo, het schlemielige nakroost van de
burgemeester. Erminio is voor het publiek van meet af herkenbaar als de ware Jacob, maar zijn
tegenspelers vermoeden dat hij de sinistere Gasparone is. Niet geheel ten onrechte, want Erminio
bedient zich dan ook van Mafiapraktijken: eerst ontvoert hij zijn rivaal en berooft daarna de gravin
van haar fortuin, zij het met een goed doel, namelijk om te bewijzen dat het zijn mededinger enkel om
het geld gaat.
De zangers van de Hoofdstad Operette zijn specialisten in karakterrollen, ofwel in typetjes. Ton
Hofman is altijd de van liefde smachtende edelman, Jacco van Renesse de boertige jongen uit het volk,
en Anita Heins de niet-ophaar-mondje-gevallen echtgenote, dan wel kamermeid. Een regisseur kan zulke
types opblazen tot karikaturen van zichzelf, en dat is in het verleden ook wel gebeurd. Maar Hans
Fretzer, de regisseur van Gasparone, laat juist de menselijke kant intact. Het ligt subtiel,
want Hofman kweelt er niet minder om, en Heins en Van Renesse kwekken en kwebbelen er even lustig op
los, en de grappen worden hier en daar nadrukkelijk ingezeept. Vooral het leeghoofd Sindolfo, gespeeld
door Jaap Montagne, is van een absolute stompzinnigheid, die liefhebbers van Pipo de Clown zeker zal
aanspreken.
Het verschil tussen bobbelende grol en effectieve grap zit hem vooral in de snelheid, de trefzekere
timing en de talrijke visuele vondsten, die Fretzners enscenering tot een wervelende,
aanstekelijke vertoning maken.
De ernst wordt, ook in de muziek, behoedzaam op afstand gehouden. Twee-, drie- of vierkwartsmaat,
pittig, maar recht zo die gaat, het accent valt altijd op de eerste tel. Serieuze ontboezemingen zijn
maximaal drie zinnen lang.
Toch bevat het stuk, vederlicht als het is, ook vleugjes poëzie. Millöckers toonzetting
van Erminio's nachtelijke insluippartij bij Carlotta ademt een bekoorlijke dramatiek. In Fretzners
opvatting neemt de scène een fijnzinnige wending, want de gravin treurt niet over het haar
ontstolen vermogen, maar dekt zich behaaglijk toe met een zwarte mantel, achtergelaten door haar
belager.
Operette blijft een genre dat het per definitie moet hebben van leut en vertier. Maar op zo'n moment
zie je dat er achter het masker van plezier geen leegte hoeft te schuilen.
© Frits van der Waa 2006