de Volkskrant van 19 september 1988, Kunst, recensie
HET STEIMFESTIVAL VOOR LEVENDE EN ELEKTRONISCHE MUZIEK
Trefzekere manipulaties van Waisvisz
Steim Festival met Jan Boerman, Nicolas Collins, Michel Waisvisz e.a. in het Concertgebouw, Amsterdam.
Steim was ooit een plezierig chaotische werkplaats vol snoeren, printplaatjes, taperecorders op
wieltjes, en buitenissige zelfbouw-instrumenten: kraakdozen, blikken robots, elektrische draailieren.
Tussen de kabelkluwens en stopcontacten bewogen zich profeten wier ideaal bestond uit het creëren
van een "mensvriendelijke", flexibele muzikale elektronica.
Tegenwoordig is er nauwelijks meer een taperecorder te zien in de ruimtes van Steim, Studio voor
Elektro-Instrumentale Muziek. Terminals en toetsenborden staan in het gelid met slanke zwarte apparaten
van Japanse makelij.
De elektronika heeft vooruitgang geboekt en Steim, zo bewees een middag "open huis", gehouden in het
kader van het twintigjarig jubileum van de studio, is niet achtergebleven. De activiteiten aan de
Amsterdamse Achtergracht zijn nog altijd gericht op de toepassing van elektronika in live-concerten. De
profetieën over flexibele muzikale elektronika beginnen langzamerhand, niet zozeer door de
perfectionering van de elektrische draailier als wel door digitalisering en vernuftige toepassingen van
moderne microtechnologie, in vervulling te gaan.
Steims open huis was de toegift bij een driedaags Festival voor Levende Elektronische Muziek in de
Kleine Zaal van het Concertgebouw, waar nieuwe en oudere verworvenheden van de techniek in klank werden
omgezet. Het feestprogramma was niet uitsluitend bedoeld om Steim-kunst op te kloppen.
De meest opmerkelijke invité was Jan Boerman, die als grootmeester van de op band vastgelegde
compositie eigenlijk afkomstig is uit het "andere kamp" van de elektronische muziek. Wel is Boerman de
laatste jaren steeds meer gaan werken met combinaties van tape en levende uitvoering. Bij deze
gelegenheid de première van een nieuw stuk getiteld Prisma zetelde hij op
het podium achter een Fairlight muziekcomputer, waarbij zijn assistent Attie Bouw een set drumpads
bediende.
Het overgrote deel van Prisma is al vastgelegd op band. Men kon zich afvragen wat de zin was
van de "levende" bijdrage, want die was kennelijk al even precies gefixeerd. Dat doet niets af aan de
kracht van het nieuwe stuk, waarin Boerman zijn klanken, als altijd van een verbluffende schoonheid,
via een luidsprekersysteem onderwerpt aan verplaatsingen door de ruimte, als in een reeks golfslagen
die onverhoeds omklappen en dan langzaam wegebben.
Prisma is onderdeel van een serie composities. Een ander stuk uit de reeks, een openluchtwerk
voor koperblazers, tape en Fairlightcomputer zal op 6,7, en 8 oktober in Rotterdam worden uitgevoerd.
Een "gast-nummer" was in zekere zin ook Konrad Boehmers Apocalypsis cum figuris, voor vier
slagwerkers, twee pianisten, popzangers en tape. Boehmer, ooit mede-oprichter van Steim, schreef het
stuk in 1984 in opdracht van de NOS, waar hij ook de tape voltooide. Het klonk dat jaar op de
Donaueschinger Musiktage. De vocale partijen, toen uitgevoerd door een Doe Maar-duo, werden nu gezongen
door Joost Belinfante, Peter te Bos en Jan Rot.
Apocalypsis is Boehmers uitwerking van de gelijknamige, denkbeeldige compositie van de
denkbeeldige componist Adrian Leverkühn uit Thomas Manns roman Doktor Faustus. Boehmer
omschrijft zijn versie met recht als een apocalyptische heksenketel. Het ensemble raast en stampt, van
de band klinken gecomputeriseerde oprispingen en verbaal gekrakeel in talloze variaties, en niettemin
is die overdaad aan akoestische informatie nauwgezet durchorganisiert, zodat de luisteraar attent
blijft.
Met hun strikt geplande composities waren Boerman en Boehmer de buitenbeentjes van het festival.
"Interaktie" met de apparatuur staat bij Steim sinds jaar en dag hoog in het vaandel; er komt bijna
altijd een element van improvisatie aan te pas.
Bij het optreden van Musica Elettronica Viva, een groep die al voor de oprichting van STEIM actief
was, was dat element er volop. Met twee trombones, een piano en elektronische snuisterijen van
uiteenlopende soort brachten de zes spelers een prikkelende kruising tussen verschillende genres,
gebaseerd op een goedlopend netwerk van onderlinge afspraken. Als om te bewijzen dat de techniek niet
altijd de baas hoeft te spelen, eindigde de collectieve compositie met geklop op tafels en een
rammelende sleutelbos.
In de elektronika schuilt een magische attractie. Een druk op de knop en er gaat weer wereld voor je
open; het blijft een prachtige droom. Maar de magie keert zich tegen menige tovenaarsleerling die haar
oproept. Het ontwikkelen van nieuwe technieken en superflexibele instrumenten is één ding.
Er muziek mee maken is een tweede.
Zo heeft Steim-staflid Joel Ryan waarschijnlijk een knappere prestatie geleverd met de programmatuur
die hij ontwikkeld heeft, dan met zijn compositie The number readers. Technisch fraai afgewerkt,
het tegendeel van broddelwerk, maar wel zwaar steunend op het gebruik van evocatieve tekstfragmenten. De
elektronische klankvloed maakt een automatische indruk, als het produkt van een machinerie. Dank zij de
computer graphics die Barbara Pyle voor het stuk maakte was er ook nog iets moois te zien.
Ook Infantum van de 23-jarige Amsterdammer Ray Edgar is een multidisciplinaire compositie.
Edgar zelf bespeelde de synthesizer, met spectaculair weerwerk van de computer, en stuurde daarmee
tegelijk de vervormde videobeelden van een danser. Ook technisch perfect, maar al even weinig
opzienbarend van mededeling.
Kolman's kube, een project van Fred Kolman, moest het hebben van een gimmick. Kolman laat
bewegingen vertalen in elektronische signalen waarmee een synthesizer wordt bestuurd. Het probleem is
dat noch van zijn bezwerende gebaren en danspasjes, noch van de synthetische reutels veel
aantrekkingskracht uitgaat.
Spiritueler is het werk van de New-Yorker Nicolas Collins, die zich bedient van zelf ontworpen
instrumenten, waaronder een schitterend opgetuigde trombone. Daarmee onderwerpt hij tevoren opgenomen
geluidsfragmenten popmuziek, een huilende baby, voetstappen aan allerlei transformaties.
De uitvinder van de vernuftigste trucendoos bleek opnieuw Michel Waisvisz. Zijn instrument, De
Handen, bestaat uit twee om de polsen bevestigde toetsenbordjes, die in verbinding staan met een
per computer aangedreven 96-stemmig muzieksysteem. Niet alleen de toetsen, maar vooral ook de
bewegingen van De Handen beïnvloeden het klinkend resultaat.
Een optreden van Waisvisz, die niet alleen trucendozen verzint maar die over de trucs zelf heer en
meester blijft, is een amalgaam van compositie, improvisatie en theater. Na The conductor en
Touch monkeys is The archaic symphony zijn derde Handen-stuk. Het is een heuse
symfonie geworden, met een langzaam, introvert middendeel en twee episodes van uitbundiger strekking,
zeg maar hoekdelen. Het geluidenreservoir bevat behalve een zwoel, orkestachtig klankpalet een menigte
korte-golfradiogeluiden, synthetische drums, gamelan-speeldozen en Jumbo Jets. Waisvisz' flitsende,
trefzekere manipulaties verlenen het geheel de broodnodige onvoorspelbaarheid.
De stuntwaarde van De handen is onmiskenbaar, maar als Waisvisz daar gebruik van maakt doet
hij het ook in stijl, bijvoorbeeld door zich met de rug naar het publiek te keren, in dirigentenpositie,
en dan het signaal te geven voor een bombastische orkest-inzet.
Een enkele maal roepen de aan het megalomane grenzende geluidsstapelingen en sommige erg stereotype
synthesizer-klanken de vraag op waar bij Waisvisz de grens ligt tussen ironie en kitsch. Maar in het
kader van "Steim-Festival voor Levende en Elektronische Muziek" is dat een detailprobleem. Want De
handen zijn, zichtbaar en hoorbaar, het bewijs dat de levende elektro-instrumentale muziek zijn
Stenen Tijdperk voorgoed achter zich heeft gelaten.
© Frits van der Waa 2006