de Volkskrant van 27 september 1988, Kunst, recensie
"Computervleugel" stuurt het tempo mee
UTRECHT/AMSTERDAM Als je het over concertvleugels hebt valt eerst de naam Steinway, vervolgens die van
Bösendorfer, en daarna komt er eigenlijk niets meer.
Het eerste officiële concert op "de nieuwe Steinway" van het Utrechtse Muziekcentrum Vredenburg,
bevestigde zondag opnieuw de hegemonie van de Steinway-standaard. Maar die was direct daarvoor, met
enkele concerten in de Kleine Zaal van het Amsterdamse Concertgebouw, van veelbetekenende kanttekeningen
voorzien.
Daar stonden, bij toeval, een gerestaureerde Bösendorfer uit 1862 en zijn verre nazaat, de
gecomputeriseerde Bösendorfer 275 SE, kort na elkaar op hetzelfde podium.
De concertvleugel bleek een voorgeschiedenis te hebben. En misschien ook een nieuwe
toekomst.
De Bösendorfer 275 SE heeft zijn futuristische eigenschappen. Het is een normale concertvleugel
met alles erop en eraan, en tevens is het de ultieme pianola. Het instrument kan alles wat erop gespeeld
wordt volmaakt reproduceren, dank zij ingebouwde sensoren en elektromagneten, die in verbinding staan
met een computer.
In drie concerten, onder de titel The perfect repeat, demonstreerden zeven pianisten dat de
275 SE meer mogelijkheden biedt dan "volmaakte herhaling" alleen (want ofschoon daarmee de wensdroom
van de pianolafabrikanten uit het begin van deze eeuw vervuld is, is het snufje in het cd-tijdperk niet
bijster interessant meer).
Zo had de computer een belangrijk aandeel in de realisatie van Trepidus, een piano-etude van
Louis Andriessen uit 1983. Het juiste tempo van de gehamerde, veelstemmige akkoorden in dit stuk is
fysiek nauwelijks te realiseren. De 275 SE bracht een door Gerard Bouwhuis ingespeelde "trage" versie
op de juiste snelheid.
Ronald Brautigam, verwikkeld in quatre mains-spel met zichzelf, leverde een indrukwekkende
prestatie. Niet zozeer omdat Stravinsky's Sacre, hier in pianobewerking, enorme ritmische
problemen bevat, maar vooral omdat een tevoren opgenomen partij nu eenmaal niet de flexibiliteit van
een levende medemuzikant heeft. Brautigam speelde dus niet zozeer met alswel tegen zichzelf. Toch wist
hij het gelijk spel te houden. Slechts éénmaal bij een simultane inzet was
zijn alter ego hem te snel af.
De 275 SE kan nog meer. Misslagen kunnen worden geschrapt. De ingespeelde muziek kan getransponeerd
worden. Ook kunnen de noten zichtbaar gemaakt worden op een beeldscherm vooral nuttig voor
pedagogische doeleinden.
Met dat al lijkt de digitale Bösendorfer (ook gezien de prijs, die tussen de twee en drie ton
ligt) een apparaat met een grotere curiositeits- dan gebruikswaarde. Op 29 en 30 september is het
instrument, bespeeld door Charlemagne Palestine, nog te horen in de Utrechtse Geertekerk.
Het is niet zo merkwaardig dat Ronald Brautigam ook het eerste concert verzorgde in de door
pianorestaurateur Frits Janmaat georganiseerde serie Klank der romantiek, die beoogt de unieke
eigenschappen van authentieke instrumenten uit de vorige eeuw aan te tonen. Brautigam is een pianist
die excelleert in het klassieke en romantische repertoire, maar daarnaast een gezonde belangstelling
voor nieuwe muzikale perspectieven aan de dag legt.
Een vernieuwing is het ironisch genoeg , de onthulling van een verdwenen, vergeten
klankideaal. Uit Brautigams vertolkingen van Beethoven en Liszt op door Janmaat opgeknapte
Bösendorfer- en Erard-vleugels bleek onweerlegbaar dat de vroege concertvleugels van omstreeks
1860 (net een stapje verder dan de fortepiano's, bekend door het Festival Oude Muziek) een ander
klankideaal belichamen dan de hedendaagse grands van Steinway en Bösendorfer.
Bij de oude instrumenten hebben de verschillende regionen van het klavier elk hun eigen kleuring. Bij
nieuwe vleugels is die differentiatie ingewisseld voor een groter volume en een hogere
versmeltingsgraad. Dat was vooral goed te horen in Beethovens Sonate op.81a (Les Adieux), die,
opnieuw bij toeval, zowel door Brautigam als door Rian de Waal was uitgekozen om de
klankkarakteristieken van, respectievelijk, Janmaats oude Bösendorfer en Vredenburgs nieuwe
Steinway te demonstreren.
Beide klankidealen hebben hun voor- en nadelen. De oude Bösendorfer geeft de muziek een grote
doorschijnendheid, maar tegelijkertijd lijkt het instrument een dam op te werpen tegen Brautigams
fortissimo.
Het nieuwe Vredenburg-instrument heeft dat bezwaar niet. Om te kunnen wedijveren met een orkest
moest het een groot volume hebben, en dat heeft het ook. Ragfijne dynamische schakeringen zijn mogelijk,
maar het geluid heeft een zekere groezeligheid, vooral in het lage middengebied. Versmelting en volume
zijn positieve kwaliteiten, die tegelijkertijd solo-spel in de ruime akoestiek van het Muziekcentrum
levensgevaarlijk maken. Dat was te horen aan de Schumann-soep die Frédéric Meinders
opdiende.
In het Concertgebouw leek een gerestaureerde Erard uit 1861 daarentegen een perfect evenwicht te
bewaren tussen de licht bonkende klank van de Bösendorfer en het vertrouwde gelijkmatige geluid
van de moderne vleugels. Maar het hoogste octaaf liet bij luid spel een schel gekets horen.
Over smaak, idealen, of interpretaties kun je eindeloos wikken en wegen. Restaurateur Janmaat, de
pleitbezorger van de vroege concertvleugel, haat de Steinway-klank met grote openhartigheid. Dat is
ietwat overdreven. Maar dat hij een ander gezichtspunt biedt is alleen maar toe te juichen.
En uiteindelijk is het de juiste combinatie van vertolker, instrument en compositie die het hem
doet. Brautigam, een 127-jarige Erard en de Appassionata bijvoorbeeld. Dat was even subliem als
Bouwhuis, Bösendorfer 275 SE en Andriessens Trepidus.
© Frits van der Waa 2006