de Volkskrant van 5 november 1988, Kunst, recensie
Provinciale produktie in het Muziektheater
Zauberflöte met kapok gevuld
Die Zauberflöte van Mozart door de Nederlandse Opera, o.l.v. Donald Runnicles en Nicholas Hytner.
Het Muziektheater, Amsterdam. Herhalingen: Amsterdam, 6, 8, 10, 13, 23, 25, 27 nov. en 1 dec., Den Haag, 16 en 18 november.
Wat doet een konijn met erectie in het programmaboek van Die Zauberflöte? Of: wat doet dirigent
Donald Runnicles in de orkestbak van het Muziektheater? Of: wat heeft zich afgespeeld onder het
schedeldak van regisseur Nicholas Hytner?
Het is allemaal kapok, vulmateriaal, onvermogen. En duur betaald.
Mozart en de Nederlandse Opera, dat botert niet de laatste tijd. Na Die Entführung,
vorig seizoen, is nu ook Die Zauberflöte het slachtoffer geworden van onbekwame vormgevers
en zangers.
Het had zo mooi kunnen zijn, om naar te luisteren tenminste. Want oorspronkelijk hadden Frans
Brüggen en zijn Orkest van de Achttiende Eeuw de begeleiding zullen verzorgen. Helaas, de crisis
sloeg toe. Exit Brüggen. Het Nederlands Philharmonisch Orkest, immers aangewezen als vaste
begeleider van de Nederlandse Opera-voorstellingen, moest het maar overnemen.
Het orkest wordt nu aangevoerd door de Engelse dirigent David Runnicles,
die de partituur een zorgvuldige behandeling met wasverzachter geeft. Dat moet je niet doen met Mozart,
en vooral niet met Die Zauberflöte. Want dit Singspiel, een vrijmetselaarsritus
vermomd als sprookje, neigt toch al naar het zoetsappige en naïeve.
Het Nederlands Philharmonisch brengt de soms fijnzinnige, maar overwegend slome, ondramatische
opvattingen van Runnicles nauwgezet tot klinken. Het kan er niets aan doen dat deze coproductie met de
English National Opera een sfeer van machteloosheid en malaise uitstraalt. En waarschijnlijk hadden
Frans Brüggen en de zijnen er evenmin iets aan kunnen doen.
Zwabberend
Want met een Königin der Nacht als de Amerikaanse sopraan Amanda Halgrimson valt buiten die
paar maten met de beroemde hoge c geen muziek te maken. Met de zwabberende lage tonen van Erich Knodt
(de hogepriester Sarastro) ook niet. Om nog maar te zwijgen van een Monostatos (Jon Thorsteinsson) die
de achterkant van de zaal niet eens haalt.
Maar de jonge, frisse stemmen van Hans Peter Blochwitz (Tamino) en vooral van Dawn Upshaw (Pamina)
zijn allerbekoorlijkst. En ze weten hun karakters tenminste een schijn van leven in te blazen. Heel
anders dan Petteri Salomaa, een Papageno die niets anders overdraagt dan dat hij onlangs uit de Finse
klei getrokken is en daar erg blij om is. Zonde van zo'n rol.
Het decor van Bob Crowley is ontegenzeggelijk fraai en inventief. Het wordt gedomineerd door een
spiegelende vloer en een halfronde achterwand, met een barst die nu eens doorkijkjes biedt op een
jungle uit Raiders of the lost ark en dan weer op wanden met Egyptische hieroglyphen.
Maar de kostuums en attributen, merkwaardig genoeg eveneens van Crowley, zijn ridicuul, met Pamina's
pyjama als enige uitzondering. Sarastro ziet er uit als Peter Stuyvesant. De twee geharnaste mannen
dragen idiote kurasjes over een soort rokkostuums. De Koningin van de Nacht en haar trawanten proberen
Sarastro's domein te veroveren met behulp van een klein model houwitser.
Regisseur Nicholas Hytner laat zijn zangers maar wat voortsukkelen langs de vreemde riten en
beproevingen die de opera nu eenmaal bevat. Gedresseerde duiven, donderslagen en ander spektakelwerk
moeten zijn machteloosheid maskeren. En het publiek vindt het allemaal prachtig.
Al in de eerste scène splijt een bliksemstraal de marmeren achterwand in tweeën. Was het
maar een echte blikseminslag, en was het maar die nepbuitengevel, dan kon iedereen zien dat het gewoon
een provincie-opera is.
© Frits van der Waa 2006