de Volkskrant van 13 februari 1989, Kunst, recensie
Tenor Nico van der Meel op dreef in Heine-recital
Heine-liederen van Mendelssohn, Wolf, Liszt, e.a. door Nico van der Meel en Ineke Drabbe, in
Muziekcentrom Vredenburg, Utrecht. Herhaling: Eindhoven (14/2), Nijmegen (4/4), Amsterdam (27/4).
De meeste tenoren worden gemaakt, niet geboren. Een bezoek aan een willekeurige opera is voldoende
om te constateren dat de meeste tenoren in feite opgevoerde baritons zijn. Stemmen die van nature dat
typische hoge, lichte timbre hebben kun je met een kaarslichtje zoeken.
Toch zijn ze te vinden. En ze zijn hard nodig ook, niet alleen bij de opera, maar bijvoorbeeld ook
bij de traditionele hausse aan passie-uitvoeringen die de komende maand weer in volle hevigheid
losbarst.
Nico van der Meel is een van die zeldzame rastenoren die door de natuur niet alleen zijn bedeeld met
een fraaie stem maar ook met een grote muzikaliteit. Sinds zijn afstuderen aan het Rotterdams
Conservatorium, nog geen twee jaar geleden, heeft hij al een aardig begin gemaakt met het vestigen van
een reputatie, naast opera vooral in het circuit van de "authentiek" uitgevoerde barokmuziek, waarin
zijn heldere, niet-opgeschroefde stemgeluid goed tot zijn recht komt.
Hoe veelzijdig Van der Meels kwaliteiten ook zijn, met zijn lyrische tenor (zoals dat in vakjargon
heet) is hij toch in de eerste plaats een liedvertolker. Dat bewees hij zaterdag in het Utrechtse
Muziekcentrum met een programma dat geheel bestond uit liederen op teksten van Heinrich Heine.
Zo'n liedrecital heeft dikwijls iets vluchtigs: het ene pareltje is nog niet uitgeglansd of het
volgende juweeltje fonkelt er al weer overheen. Maar Van der Meel en zijn begeleidster Ineke Drabbe
wisten dat probleem grotendeels te ondervangen met hun smaakvol gearrangeerde keus uit het werk van de
vele toonzetters van Heines poëzie.
Elk daarvan heeft uit Heines oeuvre gekozen wat van zijn gading was: Hugo Wolf had een duidelijke
voorkeur voor duistere, zwartgallige verzen, Mendelssohn zocht meer het idyllische en Liszt het
episch-dramatische.
Die drie componisten vormden het hoofdbestanddeel van het concert, aangevuld door een sectie met
stijlbloempjes uit het werk van Grieg, Meyerbeer, Robert Franz, Fanny Hensel (zusje van Mendelssohn) en
van twee nagenoeg vergeten Nederlandse componisten, Gerrit Jan van Eycken en Leander Schlegel.
Van der Meel wist al die verschillende visies op Heine (inclusief de frivole van Meyerbeer)
uitstekend onder een noemer te brengen met zijn eigen afgewogen voordracht, waarin hij het gewicht meer
op intimiteit dan op krachtvertoon legde. Had zijn begeleidster die balans ook gerealiseerd, dan zou
het resultaat evenwel overtuigender zijn geweest. Want Drabbes doortastende bijdrage deed meer dan eens
afbreuk aan Van der Meels delicate sfeerschilderingen.
Het is te hopen dat Van der Meel de zelfbeheersing die uit zijn vertolkingen spreekt ook zal kunnen
handhaven in zijn zangersloopbaan. Want de ster van een volbloedtenor kan pijlsnel stijgen, maar
bij een te grote belasting al even pijlsnel opgebrand raken.
© Frits van der Waa 2006