de Volkskrant van 20 maart 1989, Kunst, recensie
'Johannes Passie' van Arvo Pärt is volmaakte gebedsmolen-passie
Johannes Passie van Arvo Pärt door het Hilliard Ensemble en The Western Wind Choir o.l.v. Paul
Hillier. Muziekcentrum Vredenburg Utrecht.
Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Johannem. Zo luidde de Introitus waarmee
vanouds de lezing op Goede Vrijdag begon: het lijden van onze heer Jezus Christus naar het evangelie
van Johannes. Zo luidt ook de officiële titel tevens eerste regel van de Johannes
Passie die de uitgeweken Estlandse componist Arvo Pärt in 1982 schreef.
Aan Pärts archaïsche muziek lijken Schütz en Bach geheel voorbij te zijn gegaan. Ze
klinkt nog het meest alsof een monnik uit de dertiende eeuw eventjes heeft mogen luisteren naar een
concert van Steve Reich, en daar zijn consequenties uit heeft getrokken.
Het is dus niet zo vreemd dat Pärt in het Engelse Hillard Ensemble warme pleitbezorgers heeft
gevonden. En omdat het Utrechtse Muziekcentrum het enige Nederlandse podium is waar men "minimale"
muziek een warm hart toedraagt, is het niet verbazend dat de Hilliards en het Western Wind Choir juist
hier Pärts Johannes kwamen uitvoeren.
Het was niet de eerste keer dat de Johannes Passie in Nederland tot klinken kwam. In maart
vorig jaar is het stuk op initiatief van het ASKO-koor een aantal malen uitgevoerd. Ik zong toentertijd
een bescheiden baspartijtje mee, en heb dus vele malen de gelegenheid gehad me te verbazen over de
ongrijpbare weelderigheid, de dramatiek zelfs, die Pärt vijf kwartier lang onfutselt aan zijn
armzalige ingrediënten en zijn welhaast starre systematiek.
Star en systematisch: de Latijnse evangelie-tekst is consequent syllabisch (lettergreep voor
lettergreep) uitgecomponeerd. Er zijn vier vocale elementen: solopartijen met orgelbegeleiding voor
Christus en Pilatus; de partij van de Evangelist, toebedeeld aan een in steeds wisselende combinaties
optredend vocaal kwartet, begeleid door viool, cello, hobo en fagot; en een koor dat de teksten van
alle overige figuren zingt, of het nu gaat om Petrus of om de Farizeeën.
Elk van de vier heeft duidelijke karakteristieken, en daar wordt afgezien van de muzikale
titel- en slotpagina's die het geheel omvatten niet van afgeweken. Christus en het
Evangelistenkwartet putten hun noten uit de toonschaal van a klein; het koor doet
iets in de sfeer van e harmonisch; en Pilatus fietst daar wankelmoedig tussenin met een modus op F
groot (waarin ook het muzikale kwelduiveltje van de overmatige kwart prominent aanwezig is).
Pärts meerstemmigheid is al even methodisch. Sopraan en tenor zingen gebroken drieklanken, alt
en bas gaan stap voor stap door de toonladder. Dat daar dissonanten uit ontstaan doet aan de indruk van
weldadige welluidendheid absoluut geen afbreuk. De toonladder wordt tot harmonie, en de stemmen,
verstrengeld als de vingers van twee gevouwen handen, worden tot ensemble.
Zo komt Pärt tot een voortdurend bewegende, maar tegelijkertijd statische gebedsmolen-muziek,
waarin de meest opvallende schakeringen worden gedicteerd door de afwisseling van sprekers in
Johannes' tekst.
En toch, binnen de stasis is er variatie, flexibiliteit, retoriek. Een opwindende ritmische trap op
het gaspedaal bij Non hunc, sed Barrabam! Een solo-evangelist die op de woorden ut crucifigeretur
(om gekruisigd te worden kwijnend en hoger dan tevoren zijn toonladder beklimt. En de dynamischer
schakeringen, die de componist grotendeels aan de musici overlaat, zijn bij het Hilliard Ensemble
weloverwogen uitgewerkt in een voortdurend, soms ternauwernood merkbare, golvende beweging, die de
eenheid van tekst en muziek nog volmaakter maakt.
Het slot, een illustere passage in D groot, komt als een bevrijding, evengoed als een bevestiging:
Qui passus es pro nobis, miserere nobis, Amen.
© Frits van der Waa 2006