de Volkskrant van 3 juni 1989, Kunst, recensie
Purcells King Arthur prijst de liefde en de wol
King Arthur, semi-opera van Henry Purcell, door het Amsterdam Baroque Orchestra, solisten en het
Koor van de Nederlandse Bachvereniging o.l.v. Ton Koopman. Dr.Anton Philipszaal, Den Haag. Herhaling:
Amsterdam, 4/1; Utrecht, 7/1. Radio 4: 4/1, 14.00.
Met een fonkelende vertolking van het muzikale bestanddeel uit Henry Purcells King Arthur
door Ton Koopman en zijn musici is donderdag de Haagse dependance van het Holland Festival
geopend.
King Arthur is een semi-opera. Dat is geen negatieve beoordeling: de semi-opera is een genre,
dat aan het eind van de 17e eeuw in Engeland floreerde en waarin toneel- en muziekfragmenten elkaar
afwisselden. De samenhang tussen die fragmenten was doorgaans niet groot, en dat bij deze uitvoering de
theatrale component ontbrak was geen werkelijk gemis. Het is wel de bedoeling geweest om Arthur
compleet, dus geënsceneerd, op te voeren, maar dat plan is gesneuveld; om financiële redenen.
Wie verwacht in deze semi-opera de bekende Ronde Tafel, de ridders, heksen en schurken uit de
Arthur-sage aan te treffen komt bedrogen uit. King Arthur is een politieke allegorie, waarvoor
tekstdichter John Dryden slechts losjes geput heeft uit de Arthur-overlevering. Maar zelfs daarvan is
in deze concertante uitvoering weinig over, want de muzikale tussenspelen hebben, als gezegd, weinig
verband met de theatrale intrige, evenmin met elkaar, en zelfs Arthur zelf komt er niet in voor.
De muziek van King Arthur biedt in de eerste twee aktes nog schilderingen van een Saksisch
offerritueel, van een veldslag en van de wedijver tussen twee groepen verlokkende geesten. Vervolgens
verdwijnt vrijwel alles wat nog met een verhaal te maken heeft, en bezingen tal van allegorische en
mythologische personages de geneugten van de Liefde in velerlei toonaarden. Zelfs in het slotdeel, een
lofprijzing van Engelands glorie (met speciale aandacht voor de wol), worden Venus en Cupido opnieuw
opgevoerd onder het mom dat Brittannië hun "Fav'rite Nation" is.
Met opera, semi- of niet, heeft het allemaal weinig te maken. Dat wil niet zeggen dat het geen
dramatisch stuk is. Drydens teksten zijn puntig geformuleerd, en Purcell heeft ze voorzien van
weelderige muziek vol tegenstellingen, effectieve woordschilderingen, en subtiele harmonische
verrassingen.
Bij het Amsterdam Baroque Orchestra en het Koor van de Nederlandse Bachvereniging krijgt onder
Koopmans leiding elk detail, elke frase de allure van een gebaar, met een scherp gedoseerde intensiteit
die maakt dat ieder schakeltje zijn functie in de grote muzikale keten krijgt. Alleen in de vertragende
afrondingen van enkele slotpassages waren misverstanden tussen dirigent en ensemble te bespeuren.
Onder het vijftal voortreffelijke vocale solisten viel naast zangers als sopraan Barbara Schlick en
bas Michael Schopper, met wie Koopman dikwijls samenwerkt, vooral de Franse countertenor Dominique
Visse op door zijn karakteristiek en toch in ensembleverband kameleontisch timbre. Een
grappig effect had dat in zijn korte dubbelrolletje, waarbij hij eerst de hoogste partij in een mannen-
en vervolgens de laagste stem in een vrouwenterzet voor zijn rekening nam.
Dat circa de helft van de opera uitsluitend de liefde tot onderwerp heeft lijkt Purcells inspiratie
eerder gestimuleerd dan geremd te hebben. En het is bovendien een onderwerp dat altijd actueel blijft,
net als het boertige drinklied dat plotseling opduikt in de laatste akte:
We'll toss off our Ale till we canno' stand,
And heigh for the Honour of Old England.
Driehonderd jaar oud, en toch nog steeds van deze tijd. Het leven op een eiland heeft zo zijn
voordelen.
© Frits van der Waa 2006