de Volkskrant van 17 april 1990, Kunst, recensie
Grappenmakend titelapparaat doet Le Comte Ory de das om
Le Comte Ory, opera van Gioacchino Rossini, door de Nederlandse Opera o.l.v. Gabriele Ferro en Helmut
Polixa. Muziektheater, Amsterdam. Herhaling: Amsterdam (18, 20, 22, 24, 27, 30 april en 3 mei);
Rotterdam (6 en 8 mei).
Amper heeft de Nederlandse Opera boventitelapparatuur in huis of er is al weer aanleiding om het nieuwe
speeltje hartgrondig te verfoeien. Die aanleiding is het gebruik dat Helmut Polixa er van maakt in zijn
enscenering van Rossini's Le Comte Ory.
Polixa debuteerde bij de Nederlandse Opera met een alleszins acceptabele L'heure Espagnole/El
retablo de Maese Pedro (Ravel/De Falla). Dat waren eenakters die, door hun dwingende binding tussen
tekst en muziek, weinig interpretatieve kracht vergden. De bedroevende Entführung, die daar
twee jaar geleden op volgde, deed al vermoeden dat Polixa in dat opzicht tekort schoot. Met Rossini is
het bewijs nu wel geleverd: Polixa kan het niet. Hij rommelt maar wat aan en heeft geen enkel gevoel
voor humor en timing.
Alleen al die ondertiteling. Ja, geen boven-, maar ondertiteling, want Polixa heeft de tekstbalk tot
op de speelvloer laten zakken. Dat kan werken, althans, als er niemand voor gaat staan. Funester is dat
het apparaat in dit geval niet alleen samenvattingen van de tekst, maar ook kennelijk koddig bedoelde
commentaren biedt, en het allerergste allerlei situaties en grappen nader moet verklaren.
Dit is een komedie: nog maar een keer dus, balkt Polixa. En dan wordt de toch al zwakke truc
nog eens geheel nagespeeld. Een grap die je uit moet leggen is kapot. Het kan ook in deze trant: het
is pikdonker in het kasteel, maar u als alziend publiek heeft daar natuurlijk geen last van. Een
regisseur die zoiets nodig heeft om een situatie duidelijk te maken verstaat zijn vak niet.
In geschut van dit kaliber weerspiegelt zich het overige arsenaal dat Polixa inzet: groteske
fantasiekostuums; hoofddeksels als overmatig bespoten pompoenen; de druk gebarende massa's waarmee hij
de instrumentale ouvertures platwalst; en de overmaatse bordkartonnen menhir in het eerste bedrijf, die
zich splijt tot een liftschacht, en, gelukkig maar, in het tweede bedrijf plaats maakt voor een
suggestief interieur dat een sterk ruimtelijke werking heeft, mede dankzij een doorkijkje naar een
onheilszwangere wolkenlucht.
Paradoxaal genoeg komt de sterkste grap ook van de ondertiteling, wanneer Graaf Ory en zijn
kornuiten, die als nonnen vermomd het slechts door vrouwen bevolkt kasteel zijn binnengedrongen,
betiteld worden als Bedevaart-GANGSTERS. Maar die woordspeling zal de Duitse regisseur, wiens
verrichtingen een alles behalve enthousiast applaus en een flauw boe-geroep teweeg brachten, wel niet
zelf verzonnen hebben.
Is Le Comte Ory alleen maar een komedie? Allerminst. Rossini zelf noemde het stuk een
mélodrame bouffe. Onder de kolderieke verkleedpartijen schuilen diepere intenties. Er is
veel humor en volop ironie, maar er zijn ook heuse hartstochten. Dat verraadt vooral het voorlaatste
tafereel, waarin de drie hoofdfiguren (graaf Ory, vermomd als non; zijn page Isolier, verkleed als de
door hen beiden beminde gravin Adèle; en de gravin zelf) samen in bed belanden. Die burleske
situatie gaat vergezeld van een hunkerende muziek die niets grappigs meer heeft.
Het is mooi meegenomen dat de regisseur althans deze scène heel sober heeft gehouden, zodat
de drie protagonisten in volle glorie kunnen schitteren. Want aan hen ligt het niet dat dit zo'n
onbevredigende voorstelling is geworden. De Amerikaanse tenor Stanford Olsen (graaf Ory) is ronduit een
ontdekking. Een tenor die zich zo licht, helder en zonder enige moeite in het topregister beweegt is
een superieure uitzondering. En Olsen is bovendien een innemende verschijning, al heeft hij voor een
rokkenjagende graaf zijn figuur niet erg mee. Toch stoort dat nauwelijks, omdat Ory bijna voortdurend
in vermomming optreedt. Kluizenaars en nonnen mogen dik zijn.
Ook de Deense mezzo Marianne Rørholm (Isolier) maakt haar rol volkomen geloofwaardig. Haar
motoriek is jongensachtig, haar stem karaktervol en soepel. Een iets gewoner, maar niettemin fris en
oorstrelend stemtype is te beluisteren bij sopraan Susan Patterson (Gravin Adèle). Voorts kwam
William Shimell (Ory's makker Raimbaud) na een wat flets begin sterk voor de dag in de opwindende
beschrijving van zijn tocht door de wijnkelders.
De Italiaanse dirigent Gabriel Ferro deed zijn reputatie als Rossini-specialist gestand. Weliswaar
kostte het hem menigmaal moeite om het aandeel van het Nederlands Philharmonisch Orkest en dat van het
Nederlands Operakoor goed in elkaar te schuiven, maar met zijn licht onderkoelde en nergens agressieve
benadering haalde hij de energie, het raffinement en de subtiliteit van Rossini's muziek in al hun
nuances naar voren.
Die muziek is fantastisch: bekende Rossini-capriolen, zoals de vertrouwde mitrailleur- en
caroussel-effecten, treden op de achtergrond ten opzichte van een plooibare lyriek, even zinnelijk als
dubbelzinnig want veel van de gevoelens in dit verhaal zijn immers geveinsd. Muzikaal gesproken
is Le Comte Ory een van Rossini's hoogstandjes. Muziekdramatisch beschouwd is de opera evenwel
niet in evenwicht.
De oorzaak is aanwijsbaar. Le Comte Ory is gebaseerd op een klucht. Op de stof daaruit is het
tweede bedrijf gebaseerd. Het eerste bedrijf is veeleer, en misschien te veel, een uitwerking van een
episode die aan het verhaal van de eigenlijke klucht vooraf heette te gaan, hetgeen Rossini mogelijk
moest maken de muziek uit zijn opera Il viaggio a Reims aan recycling te onderwerpen.
Die eerste akte is daardoor, dramatisch gezien, wat vlak uitgevallen: een soort dramatis personae,
gedrapeerd rond de als waarzeggende kluizenaar vermomde Ory. Dat dat Polixa voor problemen heeft
gesteld is te begrijpen. Uit het tweede bedrijf heeft hij zich iets beter gered. Maar dat neemt de
indruk niet weg dat de Nederlandse Opera een kapitaal aan vakmanschap, talent en geld ter hand gesteld
heeft aan een gokverslaafde, die tot het bittere einde blijft afgaan op zijn eerste impulsen.
© Frits van der Waa 2006