de Volkskrant van 14 mei 1990, Kunst, recensie
Lekkage verstoort concert in de Doelen
Van Gilse, Escher en Pijper door Radio Symfonie Orkest, Omroep Mannenkoor en solisten o.l.v. David
Porcelijn. Doelen, Rotterdam. Radio 4, 16 mei.
"Een snoer van druppels zal als zee vervlieten", zong Ernst Daniël Smid in de eerste episode van
Pijpers Merlijn. Weinig kon de hoofdrolzanger bevroeden dat er, koud een half uur later, vele
waterdruppels zouden neerdalen door het plafond van de grote Doelenzaal, in de vorm van een vochtig
kralengordijn.
De plensbui verstoorde de uitvoering met een scherp geklater, juist na de "materialisatie van de geest
van Uter Pendragon". Afgebroken werkzaamheden aan het Doelendak waren de oorzaak van de lekkage. Met
oude kleden en ander lapwerk, inderhaast over statieven gedrapeerd, wist men de ergste bijgeluiden af
te dempen, zodat het concert na enige tijd kon worden hervat.
Het had nog erger gekund. Het had vanavond (rechtstreeks op tv) kunnen gebeuren bij Mahlers
Tweede Symfonie onder Haitink. Het nat had zich vrijdag ook kunnen uitstorten over het publiek,
over de pauken of over de schedel van dirigent David Porcelijn.
Het was niettemin een pijnlijke verstoring van een evenement van bijzondere betekenis. Het ging om
de eerste uitvoering, sinds de première in 1952, van Pijpers onvoltooide opera Merlijn,
waarvoor Simon Vestdijk het libretto schreef. Bovendien vormde het concert een herdenking van het
bombardement op Rotterdam, vijftig jaar geleden.
De componisten op het programma, Jan van Gilse, Rudolf Escher en Willem Pijper, hebben alle drie in
Rotterdam gewoond. Van Gilse verloor twee zoons in het verzet, en overleefde ook zelf de oorlog niet.
Zijn opera Thijl, waaruit de indrukwekkende Treurmuziek werd gespeeld, schreef hij in de
jaren 1937-1940, in het besef van een naderende oorlogsdreiging. Van zowel Escher als Pijper zijn bij
het bombardement verscheidene partituren verbrand. Eschers Musique pour l'esprit en deuil,
gegroefd door huiver en toch troostrijk, ontstond tijdens de bezetting.
De oorlog is er waarschijnlijk debet aan geweest dat Pijper zijn in 1939 begonnen Merlijn
gaandeweg liet liggen. Hij heeft er tussen 1945 en zijn overlijden in 1947 niet meer aan gewerkt. De
nagelaten partituur van wat een "symfonisch drama" van drie vierdelige bedrijven had moeten worden,
breekt kort voor de helft af.
Pijper en Vestdijk hadden een Wagneriaanse opvatting van opera. De essentie van het muziekdrama
speelt zich af in het orkest, waar instrumentale kleuren en Leitmotive de handeling een extra
dimensie geven. Het verhaal van Merlijn behandelt de innerlijke strijd van de legendarische
magiër, en is slechts losjes gebaseerd op de Arthur-legende.
Daarnaast hebben Pijper en Vestdijk hun drama gestructureerd volgens een voor de luisteraar
nauwelijks waarneembaar netwerk van kabbalistische en astrologische gegevens. Zo is elk van de twaalf
episodes in de muziek en in de tekst gekarakteriseerd door een van de tekens van de
Dierenriem.
Het lijkt er veel op dat Pijper in dit veelgelaagde complex van uitgangspunten verstrikt is geraakt.
De componist van de sobere Zes Adagio's uit 1940 is ver te zoeken in het onrustig flitsende,
gedurig wroetende orkestweefsel van Merlijn, dat pas in de vijfde en zesde scène enigszins
opklaart, maar tegelijkertijd merkwaardige stiIistische uitstapjes naar ball-room en jazz begint te
maken.
De muziek is zo overladen en compact dat men het bij de uitvoering van afgelopen vrijdag nodig vond
de vocale partijen electrisch te versterken. Dit had helaas geen ander effect dan een omkering van het
balansprobleem. Het enigszins gedekte geluid van Ernst Daniël Smid werd er niet beter van, terwijl
vooral de hoge noten van Young Hee Kim (Viviane), Jan Derksen (Arthur) en Hein Meens (Frolle)
onaangenaam over alles heen scheurden. Desondanks bleef duidelijk waarneembaar dat het Radio Symfonie
Orkest flexibel en met volledige inzet musiceerde.
Misschien zijn die problemen in de opname die de AVRO woensdag uitzendt ondervangen. Maar het
waterig getik dat ook na de hervatting een vreemde onderlaag aan de muziek bleef toevoegen kan
onmogelijk afdoende weggewerkt zijn. En daarmee lijkt de hoop dat er een cd van gemaakt kan worden de
bodem ingeslagen. Jammer, want dit torso verdient hoe dan ook te worden gedocumenteerd.
Jonge Verhulst mag gehoord worden
Symfonie van Verhulst door het Concertgebouworkest o.l.v. Neeme Järvi. Muziekcentrum Vredenburg,
Utrecht.
Zo overspannen en rijkgevuld als Pijpers Merlijn, zo vriendelijk en bij vlagen inhoudsloos is
een ander stuk uit het Nederlands muzikaal erfgoed, de Symfonie in e van Johannes Verhulst uit
1841. Het werk, dat sinds het Residentie Orkest het opnam in zijn befaamde lp-doos 500 jaar
Nederlandse muziek enige bekendheid geniet, beleefde een glanzende uitvoering bij het
Concertgebouworkest, gecombineerd met Sibelius' Dryade en Prokofjevs Derde Pianoconcert.
De Estlandse dirigent Neeme Järvi heeft kennelijk een hogere dunk van Verhulst dan van het
repertoire uit zijn eigen land waarvan hij een week eerder weinig overtuigende interpretaties liet
horen.
Bij het beluisteren van Verhulsts Symfonie vooral van de eerste twee delen, waarin hij
met veel aandrang voorspelbare ontwikkelingen presenteert is het zinvol te bedenken dat het gaat
om het werk van een 25-jarige. Vergeleken met leeftijdsgenoten anno 1990 slaat Verhulst dan zo'n gek
figuur niet. Hoewel de luimigheid van het Scherzo in hardnekkige syncopen een wat eenzijdige
gestalte krijgt, zet de Finale, met zijn rondtollende zestienden en zijn zuigende neerwaartse
modulaties, onverhoeds de oren op scherp. Dit deel verdient het vaker gehoord te worden, ook al
betekent dat een inbreuk op de gulden regel dat symfonieën niet geamputeerd mogen worden.
© Frits van der Waa 2006