de Volkskrant van 27 augustus 1990, Kunst, recensie
Niet alleen maar vergeelde perkamenten, troubadours en hofkapellen
Oude muziek kent geen grenzen meer
UTRECHT - De vijftiende eeuw ligt op drie minuten gaans van de negentiende. De afstand tussen Turkije
en Londen bedraagt nog geen halve kilometer. toch is het zaak om hard te lopen, want zoals elk jaar is
het programma.van het negende Holland Festival Oude Muziek Utrecht even overvol als nauwsluitend. En
meer dan ooit moeten de oren der gretige festivalgangers suizen door het muzikale equivalent van de
jet-lag.
Wie het begrip "oude muziek" nog letterlijk opvat en denkt aan vergeelde perkamenten, troubadours en
hofkapellen, heeft het niet volkomen verkeerd, maar loopt wel achter bij de ontwikkelingen. Als een
olievlek over de oceaan heeft "oude muziek" zich verspreid over de muziekgeschiedenis.
Achter de term "oude muziek", schijnbaar een afbakening van het repertoire, schuilt veeleer een
sociologisch fenomeen, de opkomst van een alternatieve muziekcultuur. Het is een cultuur die uit is op
authenticiteit, op herijking van waarden, en op nieuwe ontdekkingen.
Het is ook een cultuur met een eigen publiek. Een publiek dat een relatief groot aantal amateurmusici
in zich bergt: hongerige luisteraars voor wie de muziek eerder bij het privé- dan bij het
openbare leven hoort en die zich dus ook niet opdoffen voor een dagje Utrecht.
Oude muziek is nagenoeg onbegrensd. Mozart en Beethoven zijn er al lang bij gehaald, enkele jaren
geleden werd Liszt geannexeerd en nu is dan ook de niet-westerse muziek in het pakket opgenomen. Dit in
het kader van het thema "verhalen op muziek", een van de vier rode draden in het festivalprogramma.
Het thema vertoonde zich zaterdag in uiteenlopende gedaantes: Turkse liederen, gezongen en gespeeld
door Talip Ozkan; vroeg-Romantische ballades door Rosmarie Hofmann en Jos van Immerseel; en een deel
van het elfde-eeuwse Beowulf-epos, voorgedragen door Benjamin Rock Bagby.
Die optredens demonstreerden tevens dat het "vertel"-thema een merkwaardige paradox in zich bergt. Om
een verhaal te volgen moet je de taal verstaan. Bij de Duits- en Engelstalige liederen die Hofmann
in volstrekte symbiose met Van Immerseels spel op de fortepiano ten beste gaf was dat geen
probleem, maar om het merkwaardige Schwitzerdütsch in een vijftal liederen van Werner
Wehrli te begrijpen was het tekstblaadje al onmisbaar. En wie kent er Turks of oud-Angelsaksisch?
Ozkans spel op de langhalsluit was virtuoos en getuigde van integriteit en authenticiteit, maar waar
hij over zong werd niet duidelijk. En de Beowulf van Bagby, alleen al sfeervol door de entourage,
de stemmig met kaarsjes verlichte crypte van de Pieterskerk, steunde hoofdzakelijk op de indringende,
half gesproken-half gezongen voordracht van de bard, en het raffinement waarmee hij de slechts zes
tonen van zijn lier benutte. De Angelsaksische verzen, vol h's en rollende r's en op een enkel woord na
onbegrijpelijk, ontleenden hun mededeelzaamheid vooral aan abstracte muzikale waarden als klank,
ritme en cadans.
Het neemt niet weg dat Bagby, die voor deze reconstructie, buiten de tekst van de Beowulf,
slechts beschikking had over circumstantial evidence kennis over instrumenten en van orale
tradities uit andere culturen een volkomen overtuigend beeld gaf van
hoe-het-misschien-geklonken-heeft.
De dilemma's waarvoor Bagby staat terug naar de oerversie, of het publiek handreikingen
bieden? werden aanschouwelijk in het Beowulf-fragment dat de NOS vrijdagavond vertoonde
tijdens de reportage van de festivalopening. Het was ondertiteld, en dat hielp, maar leidde tegelijk
de aandacht af van de manier waarop Bagby zich vereenzelvigt met de grimmige Beowulf-tekst.
De NOS gaf goede impressies van twee andere festivalthema's. Het Hilliard Ensemble zong, zo te horen
voor de vuist weg, vocale muziek van omstreoks 1400. In NOS-Laat gaf Gustav Leonhardt, kennelijk
beschroomd voor de camera, een niet te heldere uitleg over het clavecimbel en het clavichord.
Daarentegen wist hij goed duidelijk te maken waarom hij niet wil dat zijn opteden van komende woensdag
in de Grote Zaal van het Muziekcentrum ("een mormel") op de radio wordt uitgezonden: "Een publiek zit
ver weg, en dat vraagt om een andere articulatie. Op de radio klinkt dat vreemd."
Het vierde festivalthema, de muziek van de jonge Georg Friedrich Händel. wordt groot aangepakt,
aan de hand van kamermuziek, concerten, cantates, en maar liefst drie concertant uitgevoerde opera's.
Het openingsprogramma, uitgevoerd door het Freiburger Barockorchester en sopraan Emma Kirkby
superster van de oude muziek en publiekstrekster par excellence - confronteerde Händel
met zijn tijdgenoot Bach. De vergelijking viel onmiskenbaar in het voordeel van de laatste uit, ook al
maakte het Freiburger Barockorchester meer werk van Händels Orgelconcert in Bes groot dan
van Bachs Derde Brandenburgse Concert, dat overhaast en erg rommelig gespeeld werd. Kirkby bleek
in close-up op de beeldbuis een sterkere visuele uitstraling te hebben dan in de concertzaal.
Enorme bijval dreigt zozeer traditie te worden bij het Festival Oude Muziek dat
programma-samensteller Jan Nuchelmans in het Tijdschrift voor Oude Muziek waarschuwende woorden wijdt
aan de al te klakkeloze staande ovaties. Niet ten onrechte.
Van het concert dat Musica Antiqua Köln de avond daarop verzorgde was ik bijvoorbeeld niet
erg onder de indruk. Het programma, zes werken uit de tijd van Händel, was overdadig, de uitvoering
wisselvallig. Bij de drie concerten uit Vivaldi's L'estro armonico werden articulatie en
intonatie geofferd aan vaart en energie. Meer zorg was besteed aan drie composities van Valentini,
Mossi en Ragazzi, maar vooral de laatste twee stukken staken naast Vivaldi wat bloedeloos af.
Reinhard Goebel en zijn musici, die met twee optredens binnen een half etmaal wellicht wat te veel hooi
op de vork hebben genomen, kwamen niettemin de volgende ochtend weer fris voor de dag met een vijftal
Händel-composities, die echter de componist vooral als geniale routinier profileerden.
De gulzigheid van het festivalpubliek is wellicht ook de oorzaak dat menig programma wat overladen
uitvalt. Zo liet het Engelse Orlando Consort de Missa Ave regina caelorum van Guillaume Dufay,
een schotel die al machtig genoeg is, voorafgaan door vier kortere composities. Het zangerskwartet is
geschoeid op de leest van het Hilliard Ensemble, doch een beetje zwak in de onderstemmen. Dufay kreeg
een gestalte die, hoewel secuur en sonoor, wat zwaarwichtig aandeed. Spijtig, want temidden van alle
overdaad is dit thema het begintijdperk van de muzikale Renaissance van omstreeks 1400
met zes concerten een beetje karig gerantsoeneerd.
© Frits van der Waa 2006