de Volkskrant van 9 november 1990, Kunst, recensie
Juilliard Kwartet verkent eigen onberekenbaarheid
Schubert en Carter, door het Juilliard Kwartet. Concertgebouw, Amsterdam. Voorts: Amsterdam (10),
Utrecht (12), Rotterdam (13) en Tilburg (14 november).
Strijkkwartetten kunnen zich het een en ander veroorloven. Terwijl een meesterpianist als Krystian
Zimerman zijn volledig aan Debussy gewijd recital niet goed kan slijten verruilde het Juilliard Kwartet
woensdag kalmpjes Mozarts KV 428 voor het eerste strijkkwartet van Elliot Carter. Op een paar weglopers
na onderging het publiek in de Kleine Zaal Carters loodzware spervuur welwillend.
We zullen zien of het viermanschap op bovenvermelde data nog meer surprises in petto heeft. Dat het
Juilliard zich niet hardnekkig vastklampt aan het repertoire waar het befaamd mee geworden is lijkt
symptomatisch voor de ietwat ruimhartiger instelling die in de strijkkwartetcultuur te bespeuren is.
Goed, de kwartettenkaravaan die de komende maanden langs de Nederlandse kamermuziekzalen trekt voert
hoofdzakelijk dezelfde pakketten standaardmeesterwerken met zich mee. Maar het Tokyo Kwartet
bijvoorbeeld (eind deze maand) heeft ook Zemlinsky in de aanbieding, en het Hagen Kwartet (20 november
in Utrecht) kruidt Beethoven en Schubert met de Zes bagatellen van Anton Webern. Daar kun je
trouwens niet bij weglopen, want voor je bij de deur bent zijn ze afgelopen.
Met hun onverbiddelijke Carter-vertolking wisten de spelers van het Juilliard Kwartet niet alleen
hun wat tegenvallende optreden van twee jaar terug uit het geheugen, maar verdreven ook de schrik die
ze met hun sensitieve, doch onbehaaglijk onzuiver gespeelde benadering van Schuberts posthume
Quartettsatz in c, D 703, teweeg hadden gebracht. Het aanbrengen van een helder perspectief in
Carters kaleidoscopische meerstemmigheid, waarbij, in dicht opeengeperste muzikale lagen, het materiaal
in steeds andere vermommingen rondraast, is geen geringe opgave. Het Juilliard Kwartet volvoerde die,
zonder blikken of blozen, en verried slechts met een hoorbaar maatstampen in het derde deel,
Variations, dat het niet allemaal vanzelf ging.
Met Schuberts Strijkkwartet no. 15 bevestigde het kwartet zijn fabelachtige vermogens nog
overtuigender. Alle aspecten, de gespannen elegantie, de conflicten tussen ranselende ritmiek en mild
uitgezongen verzoening, kregen gestalte in een messcherp gearticuleerd en gedoseerd samenspel, dat
zich, dun maar discreet van toon, voortdurend af leek te spelen op de scheidslijn tussen beredeneerd
risico en radeloosheid.
Het meesterschap van de inmiddels 70-jarige primarius Robert Mann blijkt, anders dan ik twee jaar
geleden concludeerde, allerminst "tanend". Het is eerder wat onberekenbaar. Maar misschien is dat nou
net wat het Juilliard Kwartet tot het Juilliard Kwartet maakt.
© Frits van der Waa 2006