de Volkskrant van 10 november 1990, Kunst, recensie
Kreizberg slagvaardig in diffuse Petroesjka
Penderecki en Stravinsky, door het Koninklijk Concertgebouworkest en Karine Georgian o.l.v. Yakov
Kreizberg. Concertgebouw, Amsterdam.
In zijn Chroniques de ma vie beweert Stravinsky een afschuw van interpretatie te hebben. Van
een dirigent verlangt hij niet meer en niet minder dan een goed afgewerkte weergave van de partituur.
Dat is uiteraard, zoals wel vaker bij Stravinsky, gechargeerd gesteld. Geen componist kan alles
opschrijven in zijn partituur. Iedere tekst ook een notentekst kan op meer dan een manier
uitgelegd worden. Maar de boodschap is duidelijk: geen gesleutel alsjeblieft.
Toch is het de vraag tot op welke hoogte Stravinsky's mechanistische denktrant mag doorklinken in
zijn muziek, en dat speelt juist bij een stuk als Petroesjka een grote rol. Niet alleen bevat
het werk al kiemen van de revolutie die Stravinsky met zijn volgende ballet compositie, de Sacre du
printemps, zou ontketenen; het is bovendien een verhaal over marionetten, over mechanieken in
menselijke gedaante.
De jonge Russisch-Amerikaanse dirigent Yakov Kreizberg (31), die donderdag zijn debuut maakte bij
het Concertgebouworkest, dirigeerde Petroesjka blijkbaar niet voor het eerst. Een partituur had
hij er niet bij (gezien Stravinsky's uitlating niet zonder gevaar dus), en ook overigens was zijn
optreden zelfverzekerd en letterlijk slagvaardig.
Hoewel Kreizberg het grootste deel van zijn opleiding heeft genoten in de Verenigde Staten, waar hij
zich in 1976 vestigde, klinkt zijn orkestbehandeling niet erg Amerikaans. Weliswaar viel het eerste
deel op door een pittig tempo en een wat exuberant klankniveau, maar dat bravour bleek slechts een
schakering in zijn aandachtige en in technisch opzicht heel secure benadering.
Toch wist Kreizberg het mechaniek van Petroesjka niet afdoende bloot te leggen. De kunst is
om de verschillende componenten zo op elkaar te zetten dat ze wel versmelten, maar nog net afzonderlijk
hoorbaar blijven. Bij Kreizberg werd de massa menigmaal te diffuus, zodat er partijen in de schaduw
raakten. Vooral bij het stuivertje wisselen tussen het hout en de strijkers was dat goed hoorbaar,
terwijl de canonische texturen, ontstaan uit het vermenigvuldigen van melodieën, af en toe door
dominante koperpartijen aan het oor onttrokken werden.
Petroesjka is een stuk dat zich nog net in het niemandsland tussen behoudend en baanbrekend
repertoire bevindt, en daarom door beide partijen geclaimd kan worden. Volgende week, wanneer Kreizberg
het vier maal dirigeert, in combinatie met Dvoraks vioolconcert en Webers
Freischütz-ouverture, zal men wellicht sterker getroffen worden door de radicaliteit van
het werk. Voor doorgewinterde bezoekers van de "moderne" C-serie is Kreizbergs interpretatie (dus toch!
laat Stravinsky het niet horen) niet klinisch en niet transparant genoeg.
Aan het Tweede celloconcert, dat de Poolse componist Krysztof Penderecki in 1982 componeerde
en waarin Karine Georgian haar niet onaanzienlijke vaardigheden demonstreerde, zijn met deze zin wel
voldoende woorden vuil gemaakt.
© Frits van der Waa 2006