Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant van 19 november 1990, Kunst, recensie

Het duurt te lang, te lang voor het zo ver is

Vincent-opera Van Vlijmen log en zwaar muziekdrama

Un malheureux vêtu de noir, opera van Jan van Vlijmen en Johan Thielemans, door solisten en het Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw en Axel Manthey. Stadsschouwburg Amsterdam (19, 23 en 25 november), Antwerpen (7, 9, 11 en 13 december).

Waarom heeft Brahms nooit een opera geschreven? Gewoon omdat het hem niet lag. Brahms was iemand die worstelde met noten en met de last van het muzikale verleden.

Waarom heeft Jan van Vlijmen een opera geschreven? Het ligt hem niet. Van Vlijmen is iemand die worstelt met noten en met de last van het muzikale verleden.

Wat Brahms was voor het internationale muziekleven anno 1890 is Jan van Vlijmen voor het Nederlandse van 1990. Stel je de opera voor die Brahms nooit geschreven heeft – hermetisch en zwaar op de hand –, en je hebt al een aardig beeld van Un malheureux vêtu de noir - zwaar op de hand en hermetisch.

Un malheureux, Van Vlijmens eerste "eigen" opera na de in samenwerkingsverband gecomponeerde opera's Reconstructie (1969) en Axel (1977), is geschreven naar aanleiding van het honderdste sterfjaar van Vincent van Ugh, pardon Gogh, en behandelt het spanningsveld tussen de schilder, zijn broer Theo en diens vrouw Jo. Het Frans- en Nederlandstalige libretto is door Johan Thielemans samengesteld op grond van de nagelaten brieven van de protagonisten. Het langdurig en doorwrocht scheppingsproces dat aan de opvoeringen vooraf ging wordt van 20 november tot 6 januari belicht met een expositie in het Nederlands Theater Instituut.

De opera opent met een confrontatie tussen een man die bezig is krankzinnig te worden en een dokter die dat zo te zien al is. Hee, dat ziet er bekend uit. Natuurlijk: Wozzeck, Alban Berg, 1920. Dat moet een bewuste toespeling zijn, want het muzikale idioom klinkt ook al zo bekend, zij het minder flitsend dan bij Berg, en zonder diens uitstapjes naar het groteske.

In negen scènes, samen bijna twee uur lang, zet de opera het huiselijk geluk van Theo en Jo (kerstboom, slaapkamer) tegenover het toenemend isolement van Vincent (gekkenhuis, obsessie met schilderijen), en leidt onontkoombaar naar diens zelfmoord aan het slot van de zesde scène. Die scène, en de daarop volgende, waarin Theo zich losscheurt uit het echtelijk bed, vormen het hoogtepunt van de opera. Dan staan er eindelijk mensen op het toneel, en geen zangers. Maar het duurt lang, te lang voor het zo ver is. Vooral het eerste, drie scènes tellende bedrijf gaat gebukt onder langdurig heen-en-weer-oreren, en onder een muziek die enorm compact en veelgetint is, maar tegelijkertijd reikwijdte en rustpunten ontbeert. Ook zijn er balansproblemen. Hoewel het Schönberg Ensemble en Reinbert de Leeuw werken als bezetenen, kom je met een groot kamer-ensemble domweg niet altijd boven de solisten of boven de rand van de orkestbak uit.

Anticlimax

In het tweede en derde bedrijf komt er meer lucht in de partituur, zij het dat de opklaringen dikwijls de gestalte aannemen van de dreigende lage basnoten en de hoge spookachtige flageolettonen die bij menige Krimi parkeergarages tot huiveringwekkende oorden maken. Ze beletten niet dat de de sterfscène, en de epiloog, waarin Theo zich vereenzelvigt met zijn broer, zich in al te geleidelijk neergaande spanningsbogen afspelen en daardoor aandoen als een anticlimax.

Tegen die tijd heeft de toeschouwer al een paar kleinere anticlimaxen achter de rug, veroorzaakt door sopraan Stella Kleindienst (Jo), die adequaat zingt, maar ook belast is met het uitspreken van twee slotzinnetjes. Met haar tegennatuurlijke voordracht draait ze beide scènes als slachtkippen de nek om. Maar wie kiest nu ook een Duitse zangeres voor een geheel Nederlandstalige rol?

De Amerikaan David Pittman-Jennings is heel wat beter gecast als Vincent. Niet alleen zijn uiterlijke gelijkenis met de schilder, maar zijn hele vormgeving van de rol is overtuigend. Toch is Theo, vertolkt door de Belgische tenor Guy de Mey, de eigenlijke hoofdpersoon van het verhaal. Hoewel De Mey soms hoorbaar moeite heeft met Van Vlijmens lastige solfège geeft hij glorieus gestalte aan de woelingen die zich in de uiterlijk zo onkreukbare burgerman afspelen.

Dat de kale dokter niet bevredigt is niet de schuld van Wout Oosterkamp maar van de karikatuur die regisseur/vormgever Axel Manthey van deze rol gemaakt heeft. Manthey, wiens sobere, doch soms wat bloedbevlekte personen-regie doorgaans goed toegesneden is op de muziek, heeft vooral goed werk geleverd met zijn kale, haast klinische toneelbeelden, waarin hij voortdurend speelt met Van Goghs schilderijen en de elementen daaruit. De rieten stoel en het bed keren steeds terug, zij het soms in hun eigentijdse gedaante: super-realistische schilderingen van een skai-fauteuil en een ziekenhuisbed.

Al met al is Un malheureux vêtu de noir beter uitgevallen dan je zou vermoeden op grond van het nogal verplicht aandoende Van Gogh-thema en het constructivistische karakter van Van Vlijmens overige muziek. De vergelijking met het werk van generatiegenoten als Peter Schat (Aap), Theo Loevendie (Naima) en Louis Andriessen (De Materie) kan het stuk niet doorstaan, de tand des tijds waarschijnlijk evenmin, maar anders dan bij de talloze kleine Nederlandse opera's die de afgelopen jaren op- en vervolgens snel weer afgevoerd zijn is er in elk geval niets fundamenteel mis mee.


© Frits van der Waa 2006