de Volkskrant van 9 maart 1991, Kunst, recensie
Het raadsel van Beethovens verkeerde metronoomgetallen
Een metronoom is een kastje met een door een veer aangedreven slinger, die bij elke zwiep
naar links en rechts een luide tik geeft. Dank zij een gewichtje, dat langs gemerkte inkepingen in de
slinger kan schuiven, kan het apparaat verschillende tempi hoorbaar maken.
De nieuwerwetse metronoom is veelal vormgegeven als een digitaal klokje dat biept. De functie, die
van ijk-instrument, is onveranderd gebleven. Beginnende piano-leerlingen leren ermee (dikwijls inwendig
vloekend) in de maat te spelen. En een dirigent weet precies wat een componist bedoelt als die boven
zijn partituur heeft gezet dat de kwartnoot een waarde heeft van M.M. = 152.
Johann Nepomuk Mälzel was de man die in 1815 de metronoom en de bijbehorende
tempo-schaalverdeling patenteerde. M.M. betekent dan ook simpelweg Mälzels Metronoom. Het
meetprincipe is eenvoudig en gaat uit van slagen per minuut. Een kwartnoot van M.M. = 60 duurt een
seconde, een van 90 twee-derde seconde, een van 120 een halve seconde. Enzovoort. Een kind kan de was
doen.
Hoe kan het dan dat Ludwig van Beethoven, de eerste grote componist die zijn werk van
metronoomgetallen voorzag, er blijkbaar zo'n potje van heeft gemaakt? Veel van de tempi die
Beethoven voorschrijft, zijn aan de hoge kant en soms zelfs onhaalbaar. Hierover zijn reeds talloze
theorieën geopperd. De meest plausibele is dat Beethoven nu eenmaal extreme eisen aan zijn musici
stelde niet alleen wat het tempo betreft. Een andere verklaring, ook niet geheel ongegrond, is
dat Beethoven een onzorgvuldige knoeipot was. Misschien was zijn metronoom niet betrouwbaar, zeggen
weer anderen. Of telde hij alleen de even slagen?
Nee, zegt nu de Nederlander Harke de Roos, die metronoomgetallen van Beethoven zijn zó raar,
dat moet de man met opzet gedaan hebben. De Roos, die zijn activiteiten als pianist en dirigent
voornamelijk in Duitsland ontplooit, heeft deze en andere bevindingen neergelegd in Beetgenomen door
Beethoven. Het is de merkwaardigste publikatie sinds het boek waarin twee muzikanten Bachs
sterfdatum aflazen uit de getalsstructuren van zijn muziek. Net als dat boek schittert ook het werk van
De Roos door het ontbreken van ook maar iedere voetnoot, verwijzing of bibliografie, en net zoals in
dat boek is het niet eenvoudig aan te geven waar de logica halt houdt en de onzin begint. De Roos
blijkt een onvermoeibaar detective. Nagenoeg alles wat over Beethovens leven en werk bekend is,
ontmaskert hij als een misleidend complex van geheimen, complotten en cryptogrammen.
Een korte samenvatting van wat De Roos bijeengeschoffeld heeft. De grondgedachte in het eerste deel
van het boek is dat het gehoor van de achttiende-eeuwers beschikte over "het vermogen om tijdsruimtes
exact op te meten". Niet alleen nam men tempo-verhoudingen waar als al dan niet harmonieuze
"intervallen", de grote proporties van een compositie ontsnapten evenmin aan deze antenne. Tempi en
architectuur van de klassieke muziek werden geregeerd door de principes van deze "kosmische harmonie".
Maar dit vermogen en deze principes waren in Beethovens tijd in verval geraakt. Vandaar Beethovens
woede over slechte uitvoeringen, vandaar de introductie van de metronoom, vandaar de afkeer die deze
nieuwe uitvinding aanvankelijk opriep bij de grote componist. Vandaar ook diens "verkeerde"
metronoomgetallen, een raadsel dat door kundige musici zeker herkend en opgelost zou worden, maar in
handen van broddelaars tot groteske persiflages zou leiden.
De Roos onthult de geheimen van Beethovens "cryptogram", die berusten op een menigte aan
"verschrijvingen" en extra tellen in de maat, en laat vervolgens zien hoe, als gevolg van de nieuwe
tempo-inzichten, in de grote architectuur als vanzelf symmetrieën en gulden-snede-verhoudingen
ontstaan.
In deel twee volgen nog opzienbarender onthullingen. Mozart is, op instigatie van de Oostenrijkse
aristocratie, vermoord door zijn arts, dr Closset. Beethoven was hiervan op de hoogte. Hij ging gebukt
onder een Mozart-complex. Hij werd door dezelfde kliek geprotegeerd. Maar tegelijkertijd had hij net
zulke staatsgevaarlijke gedachten als zijn grote voorbeeld. Het regime-Metternich stuurde dan ook een
spion op zijn dak: Anton Schindler, die later, als eerste Beethoven-biograaf, de kans kreeg om tal van
belangrijke gegevens te vervalsen en te verduisteren.
Op dit punt aangeland krijgt de lezer het gevoel dat hij tegen een torenhoog kaartenhuis aankijkt.
Of zelfs tegen twee, want de menigmaal door een overvloed aan beeldspraak verduisterde speculaties in
het tweede deel hebben met het hele metronoom-probleem niet meer dan zijdelings te maken. Het eerste
deel van het bouwsel is in alle opichten beter uitgevoerd.
Toch rammelt de plot, ook al doet De Roos het uiterste om zijn visie op de tempo-kwestie sluitend te
maken. Ongetwijfeld heeft hij gelijk als hij anarchistische tempo-opvattingen aan de kaak stelt. En
sommige voorbeelden van "harmonische" tempo-relaties zijn alleszins overtuigend. Maar daarmee is nog
niet aangetoond dat het een universeel principe was. Nog aanvechtbaarder is zijn manier van
tekst-interpretatie. Nu eens neemt hij meerduidige mededelingen volkomen letterlijk, dan weer vat hij
de gewoonste mededelingen op als dubbelzinnigheden. In Beethovens merendeels positieve uitlatingen over
de metronoom bespeurt hij een "sinister cynisme".
De troef in het kaartenhuis, dat boeiende tempo- en tijdsbesef van onze onze voorouders, is, hoewel
een joker van formaat, volledig uit de lucht gegrepen. Waarom meldt geen enkele bron er iets over? En
hoe kan dit vermogen, dat volgens De Roos een biologische oorsprong heeft, in zo korte tijd uit ons
DNA verdwenen zijn? En waarom heeft niemand van degenen die Beethovens raadsels hebben doorzien, er ook
maar iets van doorgegeven aan het nageslacht? Aha, op die laatste vraag heeft de auteur het antwoord
paraat: "Een soort van zwijgplicht die men ook in geheime genootschappen aantreft." Sherlock De Roos
is verzot op geheimen, zozeer zelfs dat hij de volledige oplossing van het raadsel onder zich houdt. De
lezer mag zelf aan het werk.
Die kan, aldus aangespoord, spoedig constateren dat de proef op de som die De Roos uitvoert op
Beethovens Eerste Symfonie niet sluitend is. Voor het gemak sjoemelt onze onderzoeker, die
tevoren zo op precisie aandrong, hier een beetje. Snelheden van 216 en 224 noten per minuut gelden dan
opeens als gelijk, nou ja, "nagenoeg" dan. En de gereconstrueerde notenwaarden van het eerste en
tweede deel (112 en 90 M.M.) mogen zich zonder enige kanttekening verhouden als 3:4. Reken maar na,
het klopt niet. En daaruit kan de meest fundamentele boodschap van dit werk worden afgeleid: laat u
niet beetnemen.
Harke de Roos: Beetgenomen door Beethoven - Nieuwe oplossingen
voor oude raadsels. Panta Rhei; f 32,50. ISBN 90 73207 11 8.
© Frits van der Waa 2006