de Volkskrant van 27 januari 1992, Kunst, recensie
Asko-ensemble speelt negen nieuwe Nederlandse stukken
Kort is niet per se pretentieloos
Duo's van Nederlandse componisten, door musici van het Asko Ensemble. De IJsbreker, Amsterdam.
Geruime tijd heeft het Asko Ensemble de blik vooral op grote componisten uit het buitenland gericht. Het werd dus tijd om ook de Nederlandse muziek weer eens de thermometer aan te leggen. Het ensemble nodigde een aantal componisten uit om een duet voor twee gelijke instrumenten te schrijven. De resultaten, negen nieuwe stukken, werden zaterdag in de IJsbreker gepresenteerd.
Er zat een angeltje in de Asko-opdracht, want een stuk voor twee dezelfde instrumenten biedt weliswaar meer mogelijkheden dan een solostuk, maar je kunt er toch minder kanten mee uit dan met een 'echt' duo, voor twee verschillende, en dus contrasterende instrumenten.
Wim Laman is daar blijkbaar niet uitgekomen. In zijn Duo? voegde hij aan de twee hoornisten een vanuit de coulissen meespelende grote trom toe, benevens een openstaande, mee-resonerende vleugel en veel heen-en-weer-gewandel. Toch bleef het een snipperig stuk, met een boel geknor en gepeuter rond enkele spiltonen.
Ook in Umbrae (schaduwen) van Klaas de Vries was het begrip duo ietwat verruimd, want het samenspel van alt- en basfluit werd hier en daar 'geschaduwd' door heel summiere pianoklanken. De Vries weet de steeds aangroeiende stapel gegevens van Umbrae goed overeind te houden, maar op den duur werken de bestudeerde lichtvoetigheid en lyriek toch een zekere langdradigheid in de hand.
Roel van Oosten heeft in Danaë ou La Pluie d'Or gekozen voor twee piano's. Niet werkelijk sportief, want daar kun je twintigstemmig voor schrijven. En Van Oosten realiseert er niet meer mee dan een slap en anachronistisch aftreksel van Messiaens pianomuziek en Stravinsky's Sacre.
Opmerkelijk is dat de duo-opdracht bij veel componisten adagio-ambities heeft losgemaakt met als onvoorzien gevolg dat het telkens weer overbruggen van de lange tijdsspanne en het traag aftasten van intervallen en akkoorden het concert wat eenzijdig maakten. Een dieptepunt was December 91 van Margriet Hoenderdos, waarin de enige spanning veroorzaakt werd door de vraag of de twee esklarinettisten zelf nog ergere oorpijn zouden hebben.
Ook Louis Andriessens Lacrimosa bracht enig onbehagen in het oor teweeg, maar dat moet vooral worden toegeschreven aan intonatie-perikelen bij de twee fagottistes. Desondanks maakt het stuk een vakkundige exercitie in stapvoetse tweestemmigheid de indruk dat de meester zich voor een keertje niet overmatig heeft ingespannen *).
Dankzij het fameuze spel van cellisten Taco Kooistra en Michiel Weidner hield 20 to 21 van Martijn Padding tot het eind toe spanning. Het stuk maakt hoofdzakelijk gebruik van flageolettonen, waaruit weerbarstige dissonanten zijn samengesteld. De twee spelers geven de klank steeds aan elkaar door in een oplopend argument met voortdurend evoluerende gestes, die de luisteraar geleidelijk doorzicht verschaffen in de eerst zo ontoegankelijke samenklanken.
Ook Willem Jeths verkent in zijn Morpheus voor twee violen (waarvan een halve toon verstemd is) het randgebied van de flageoletten. Het stuk begint met een soort insectenmuziek, ontwikkelt zich via een aantal krachtige ontladingen tot een rumoerige climax, en keert terug naar het uitgangspunt. Vooral de voortdurende ritmische onenigheden tussen de twee strijkers zijn scherp gedoseerd. Jeths is veel verschuldigd aan Streepjes, het ongeëvenaarde flageolettenkwartet van Guus Janssen, en effecten als de soms hardhandige schraap-streken heeft hij echt nodig om de vaart erin te houden, maar dat neemt niet weg dat hij steeds meer een eigen idioom begint te ontwikkelen. Een sympathiek stuk en in weerwil van de droomgod in de titel zeker niet slaapverwekkend.
Temidden van al die breed opgezette architecturen verfristen twee bondige stukken door hun geconcentreerde kwaliteit. Trombonist Toon van Ulsen maakte met Slides/Coulisses/Züge (voor twee trombones, uiteraard) een verrassend componeer-debuut. Het stuk vertrekt vanuit een wringende worsteling vol microtonen en vecht zich in glijdende bogen naar beheersing van het gehele spectrum. Vooral bijzonder is de schijnbare vierstemmigheid vol desoriënterende Doppler-effecten die Van Ulsen realiseert door de boventonen met behulp van exacte handbewegingen voor de dempers naar voren te halen. Het is een illusionistische klankwereld, maar het stuk heeft een power die uitstijgt boven het vertoon van een technisch kunstje.
Met Duet, een stukje van ruim drie minuten, liet Theo Verbey horen dat korte composities niet pretentieloos hoeven te zijn. Verbeys spetterende scherzo voor twee trompetten, waarin de noten in hoog tempo elkaar omcirkelen, aantrekken en weer afstoten, fungeerde na al die acht volzinnen als een ideale punt.
*) Dit was niet zo'n beste beurt; Lacrimosa is een van de weinige stukken waarin Andriessen kwarttonen gebruikt.
© Frits van der Waa 2006