de Volkskrant van 1 oktober 1992, Kunst, recensie
Korndorf vergeet tover en glans in zijn achtste sonate
Klanklichaam met een verhoornd onderstel
Skrjabin, Oestvolskaja en Korndorf door het Schönberg Ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw. Paradiso, Amsterdam.
Iets waaraan wat ontbreekt is dikwijls suggestiever dan iets dat helemaal compleet is. Teken een mannetje dat hard naar je toe komt rennen. Dat lukt nooit wanneer je hem twee complete benen geeft: een van de twee moet schijnbaar bij de knie geamputeerd zijn. Dan werkt het pas.
Zo is het ook met de piano. Hoewel de klankkleur ervan strikt genomen even zwart-wit is als de achtentachtig toetsen, zal niemand durven beweren dat het een kleurloos instrument is. Het is de suggestie die het hem doet.
In de pianomuziek van Alexander Skrjabin is dat element heel sterk aanwezig, zo sterk dat het tegelijkertijd Skrjabins ingrijpende compositorische vernieuwingen enigszins camoufleert. Die redenering heeft het Schönberg Ensemble er toe gebracht een aantal van Skrjabins stukken voor ensemble te laten bewerken.
Dat kan goed uitpakken. De broeierige, monomane muziekspinsels die Skrjabin in zijn negende en tiende pianosonate neerschreef voeren wel bij de instrumentale inkleuring die Peter-Jan Wagemans en Faradzj Karajev daraan toevoegden. Als onderdeel van een langlopend Russisch project voerde het Schönberg Ensemble dezer dagen ook de achtste pianosonate uit, in een bewerking de in Canada woonachtige, Russische componist Nikolaj Korndorf.
In deze achtste sonate, met zijn grillige motoriek en zijn ranke vingervlugheid, is de pianistische suggestiviteit zo zeer een onderdeel van de materie zelf dat een bewerking vrijwel onvermijdelijk essentiële aspecten onder tafel moet werken. Nu maakt Korndorf in zijn bewerking de anatomie van het werk inderdaad goed hoorbaar, en Reinbert de Leeuw en zijn musici wisten de geëxalteerde gestiek van het stuk dicht te benaderen.
Korndorf lijkt echter te vergeten dat ook van een instrumentatie een zekere suggestieve kracht moet uitgaan. Het resultaat is een klanklichaam met een verhoornd onderstel en spichtige klavecimbelvingers, zonder klanktover of glans. Korndorf heeft geprobeerd het rennende mannetje twee complete benen te geven, en daardoor de vaart en de veerkracht eruit gehaald.
Ook een eigen nieuw werk van Korndorf, Dat de aarde jong groen voortbrenge, was niet vrij van een zekere onbeholpenheid. Het stuk gaat uit van een quasi-middeleeuwse psalmodiërende melodie, die zich, telkens verschuivend, uitbreidt over het ensemble. Het effect is een welluidende, witte-toetsen-cluster. Maar Korndorf hanteert dit middel overdadig en weinig subtiel. De charme van het stuk komt voornamelijk voort uit de tussenspelen, waarin clavecimbels en blokfluit, later harmonium en klarinetten, torentje bussekruit spelen met zoetklinkende intervallen.
Veel imponerender waren twee werken van Galina Oestvolskaja, Dona nobis pacem en Benedictus qui venit. Oestvolskaja's idioom, gekenmerkt door tot mokerende slagen verstrengelde melodische formules, is intrigerend, maar heeft zijn beperkingen. Aan haar in de afgelopen jaren door het Schönberg Ensemble uitgevoerde stukken voegde dit tweetal weinig toe.
© Frits van der Waa 2006