de Volkskrant van 4 december 1992, Kunst, recensie
Hybride muziek van Engelse componisten
Lloyd, Donatoni, Matthews, Francesconi en Turnage door Lonodon Sinfonietta o.l.v. Diego Masson.
Concertgebouw, Amsterdam.
Eigenlijk zat London Sinfonietta op de verkeerde plek. Als het over nieuwe muziek gaat zijn er in
Nederland immers nog steeds verschillende circuits, elk met hun eigen schaal, artistieke signatuur, en
publiek. London Sinfonietta had niet in de grote zaal van het Concertgebouw moeten spelen; maar in
Paradiso. Niet in de 'moderne' C-serie van het Concertgebouworkest, maar in de eigentijdse Proms-serie,
het samenwerkingsverband van Nederlandse nieuwe muziek-ensembles.
London Sinfonietta is een kamerorkest van het type Schönberg- of ASKO-ensemble. Hoewel
dergelijke solistisch bezette ensembles zeker niet misstaan in het Concertgebouw, was een deel van de
recente Italiaanse en Engelse composities die woensdag tot klinken kwamen zo kleinschalig van karakter
dat de muziek een beetje verdronk in de grote, lege zaal. Dat er weinig publiek zat was niet
verwonderlijk: het programma sloot immers in het geheel niet aan bij de succesvolle mix van gematigd
en werkelijk modern die de C-serie sinds enige jaren kenmerkt.
Met de kwaliteit was niets mis. London Sinfonietta beweegt zich op hetzelfde hoge niveau als het
ASKO- of het Schönberg Ensemble, die trouwens het vorig seizoen al te gast waren in de C-serie.
Dirigent Diego Masson is geheel op zijn taak berekend. Hij bewees dat twee weken geleden al toen hij
het Xenakis Ensemble aanvoerde. Zijn interpretaties zijn secuur, helder, en vol elan.
Donatoni's Arpège en Francesconi's Da Capo stammen allebei uit 1986 en zijn
allebei razend knap gemaakt. Het een is een kleurrijk, mozaïek-achtig spel met samenklanken; het
ander een beweeglijk, iriserend spel met melodielijnen. Werkelijke verrassingen leverde het niet op,
want het werk van de beide Italianen wordt hier, met name door toedoen van het Nieuw Ensemble, veel
gespeeld.
De Engelse stukken vielen alle drie op door een nogal hybride karakter, alsof er meer in is gestopt
dan er in past. Dat geldt vooral voor On all fours van Mark Anthony Turnage, een stuk met veel
beweging, veel interessante effecten, maar ook veel obscuurs, zowel in de zwaar chromatische
samenklanken als in de dichtgekitte suite-achtige vorm. Jonathan Lloyd woekert in Waiting tor
Gozo (1982) geruime tijd met een simpel drietonig motief, tot hij de spanning laat omslaan in snel
verglijdende flarden, waarin eerst Stravinsky en dan zelfs Gershwin opdoemt.
Colin Matthews' Contraflow intrigeerde het meest, en niet alleen doordat de percussieve
basnoten weggelopen lijken uit de muziek van Louis Andriessen. Hoewel Matthews het stuk doorspekt
met mini-concertjes voor alle deelnemenden, doet dat ternauwernood afbreuk aan de grote lijn van
het stuk: een complex van botsende ritmische lagen, vol weerspannige zwemen van tonaliteit, dat
na allerlei verwikkelingen een soort katharsis bereikt in traag aanzwellende, steeds vollere akkoorden.
© Frits van der Waa 2006