de Volkskrant van 14 december 1992, Kunst, recensie
Muziekdagen in drie jaar tijd uitgegroeid tot volwassen en welluidend festival
Nederlandse toondichters spelen met de zwaartekracht
Nederlandse Muziekdagen in Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht.
Flothuis, Mozart en Beethoven door het Lafayette Kwartet. Concertgebouw, Amsterdam.
Het beheer van nalatenschappen is geen makkelijke taak, zeker niet als het over
zo'n onoverzichtelijke boedel gaat als het muzikaal erfgoed dat Nederlandse componisten
in de afgelopen eeuw hebben opgetast. Tijdens de Nederlandse Muziekdagen hebben NOS, Gaudeamus,
Donemus en het Muziekcentrum Vredenburg die nalatenschap geconfronteerd met de jongste compositorische
verrichtingen. De stortvloed van muziek werd beteugeld door een dijk van een programma.
De inventaris was niet helemaal in evenwicht. Het festival toonde aan dat wat er de afgelopen
vijf jaar in Nederland gecomponeerd is van een ongelooflijk hoog niveau is. Dat is onweerlegbaar.
Het leek bovendien aaln te tonen dat er voor pakweg 1960 hoofdzakelijk middelmatige, soms zelfs
ondermaatse kwaliteit geleverd werd. Maar dat is ongeloofwaardig. Er is in de afgelopen eeuw
beter muziek geschreven dan Oscar van Hemels Symphonietta (1952), Leander Schlegels
Strijkkwartet uit 1892, of Hans Kox' Dorian Gray-suite uit 1979.
Zo waren de kaarten enigszins gestoken in het nadeel van de vorige generaties, al zaten er ook
een paar aardige troeven in als het prikkelende Concertino (1934) van Kees van Baaren of
een bij vlagen innemend strijkkwartet van Dirk Schäfer uit 1917. Maar dat is dan ook het
enige bezwaar dat tegen deze vierd jaargang van de Muziekdagen aangevoerd kan worden. Na de eerste
moeizame aflevering van 1989 heeft het festival elk jaar aan samenhang en aan publieke
belangstelling gewonnen, en is het nu uitgegroeid tot een evenement dat klinkt als een klok.
Nog een paar jaar en het wordt een echte muziekbeurs.
Componist Klaas de Vries, een van de hoofdpersonen van dit jaar, vergelijkt in het Donemus-blad
Key Notes de muziek van nu met die van een eeuw geleden, en ziet een omgekeerde parallel: waar
Wagner en Mahler in hun muziek tornden aan de grenzen van de functionele harmonie, zoeken veel
hedendaagse componisten naar wegen om tonale elementen in te lijven in een totaal-chromatisch idioom.
Het Muziekdagen-programma illustreerde dat dit contrast zich ook kan voordoen in actuele
composities. In zijn vorig jaar voltooide cyclus Chamber Music verkent de 79-jarige veteraan
Hans Henkemans de plooibaarheid van tonale fundamenten. Dat geldt ook voor het Tweede Strijkkwartet
van Henkemans' leeftijdgenoot Marius Flothuis, dat donderdag in Amsterdam door het Lafayette Kwartet
voor het eerst werd uitgevoerd. Henkemans' klankwereld is aan de troebele kant, zeker in verhouding
tot de ongekunste1de poëzie van James Joyce. Daarentegen is Flothuis' eendelige kwartet helder
van textuur en opbouw. Hoewe1 het werk soms even blijft hangen in identieke gebaren heeft vooral het
desolate middendeel een grote zeggingskracht. het stuk zou zeker niet misstaan hebben in het
Muziekdagen-programma.
Bij het hoofdbestanddeel van dit programma, een bijna zes uur durende muziekmarathon,
waren bijna alle keurtroepen van de nieuwe Nederlandse Muziek bijeen: Asko Ensmeble, Nieuw Ensemble,
Het Trio, Nederlands Blazers Ensemble, Schönberg Ensemble, en de Slagwerkgroep Den Haag,
aangevoerd door David Porcelijn, Ed Spanjaard en
Reinbert de Leeuw, in de flank gedekt door het Amsterdams Blazers Collectief.
De twaalf uitgevoerde stukken bevestigden vrijwel zonder uitzondering de door Klaas de Vries
waargenomen tendens: de Nederlandse componisten van nu spelen met dingen die in moderne muziek lang
taboe zijn geweest: zwaartekracht, harmonische spanningen en ritmische orde. Met uitzondering van
Louis Andriessen, die wat dit betreft de knuppel in 1976 met De Staat hardhandig maar
doeltreffend in het hoenderhok slingerde, gaan de toondichters daarbij uiterst behoedzaam te werk.
Dat geldt zeker voor De Vries zelf. Zijn composities Diafonia, ... sub nocte per umbras...
en De Profundis vormen een trilogie, die hier voor het eerst integraal werd uitgevoerd. Vooral
het centrale paneel van het drieluik is, zeker vergeleken met de soms uitbundige zijstukken, van
een uiterste spaarzaamheid. Een- of tweestemmige passages, met zweempjes harmonie, worden zorgvuldig
in balans gehouden door heftiger, maar altijd ritueel aandoende explosies. Zijn de drie composities
op zichzelf al aan de lange kant, de complete trilogie kan de last van de verstrijkende tijd op den
duur niet meer torsen.
Zo karig De Vries is, zo kwistig is Theo Verbey met zijn noten. Ook hij componeerde een drieluik,
Contractie/Inversie/Expulsie, dat net als De Vries' trilogie om verschillende bezettingen vraagt.
Verbeys muziek biedt op-art-achtige wisselwerkingen tussen akkoorden en ritmes, listig uit
elkaar genomen en opnieuw aan elkaar gelegd op een rad doortikkende tijdschaal. De combinatie van de
drie stukken is heel effectief. Vooral de nachtclub-piano in het tweede segment van Expulsie komt
nu in een heel ander perspectief te
staan.
Het meest recente werk, een vijftal nieuwe composities, stond aan het begin van de marathon. De
22-jarige Micha Hamel zou wel eens een nieuw talent kunnen zijn, al was zijn Porfieren fonteinen
voor drie vibrafoons onvermijdelijk doordrenkt met de zoete walm die uit deze instrumenten opstijgt.
Diderik Wagenaar heeft dit parfum in zijn Solenne, een fraai, in zichzelf gekeerd stuk,
vakkundig gekruid met koebellen, piano en tam-tams. In Guus Janssens Concert voor piccolo en
blaasorkest won het bizarre het van het geniale. Bij Janssen is dat meestal andersom.
Het Nieuw Ensemble zorgde voor de twee grootste verrassingen. First Edition van
Joë Bons kwam als een donderslag bij heldere hemel, niet zozeer omdat het het eerste stuk is dat
Bons in zeven jaar tijd heeft geschreven, maar vooral door het volkomen eigenzinnig arsenaal aan
idiomen. Het stuk begint als het ware met een volkomen schone lei, waarop dicht bij elkaar toonturfjes
gezet worden die geleidelijk een sluitend netwerk vormen. Bons neemt het gehoor onverbiddelijk in de
houdgreep, ook al heb ik het logisch verband met de volgende drie secties, waarin de muziek uitwaaiert
tot razende complexen, vol opvallende octaafsprongen, niet begrepen.
Static Motion van Jan Rokus van Roosendael is daarentegen helder als glas. In de beperking
toont zich de meester. Het stuk is opgebouwd uit soms slechts onderhuids waarneembare perioden
van steeds gelijke lengte, waarin een handjevol figuren een ballet in noten opvoert. Patronen vormen
zich, worden gevarieerd en herhaald en krijgen geleidelijk een percussiever karakter. Static
Motion
is een juweeltje met vele facetten, en het ziet er dan ook naar uit dat het Nieuw Ensemble er nog
dikwijls goede sier mee zal maken.
© Frits van der Waa 2006