de Volkskrant van 11 januari 1993, Kunst, recensie
Meer letter dan geest bij Jeugd Orkest
Stravinsky, Tsjaikovski en Sjostakovitsj. Nationaal Jeugd Orkest en Jean-Jacques Kantorow o.l.v.
Jac van Steen. Concertgebouw, Amsterdam.
Als we Ian McDonald, auteur van The New Shostakovich, moeten geloven, schildert
Sjostakovitsj in zijn Vijfde Symfonie uit 1937 de vermorzeling van het individu door
het totalitaire systeem en betekent het gebeuk op de pauk in de hoekdelen niets anders dan
Sta-lin-Sta-lin-Sta-lin.
Een andere, veel simpeler verklaring zou kunnen zijn dat Sjostakovitsj domweg onder het
Sovjet-juk door moest en daarom de cultuur-apparatsjiks de knetterende fanfares bezorgde
die ze verlangden. Maar het is aannemelijker dat banaliteit bij Sjostakovitsj, net als bij
de door hem bewonderde Mahler, nooit zomaar banaal is, maar juist iets uitdrukt. Het blijft
een dilemma, zowel voor toehoorders als voor uitvoerders. Je kunt de kwestie ook neutraliseren,
door er, zoals Stravinsky van uit te gaan dat muziek niets anders uitdrukt dan zichzelf.
De Vijfde die het Nationaal Jeugd Orkest vrijdag liet horen wekte de indruk dat dirigent
Jac van Steen de laatste optie heeft gekozen. Geen hineininterpretieren, gewoon doen wat
er staat, en dat zo goed mogelijk. Aangezien Van Steen noch het NJO voor een kleintje vervaard is,
leidde dat tot een meer dan respectabele uitvoering.
Van Steen geldt met zijn 36 jaar nog steeds als een jong dirigent met gunstige vooruitzichten.
Hij kwam in dit programma naar voren als een briljant vakman, die uiterst secuur, maar nogal sec te
werk gaat. Zijn verstandhouding met het orkest, dat beschikt over een opvallend krachtig en
uitgebalanceerd geluid, laat niets te wensen over.
In Stravinsky's Chant du Rossignol, een onaangekondigd voorafje, leidde dat tot spits en
energiek spel. In Tsjaikovski's Vioolconcert echter resulteerde het in een ietwat onwelgevallig
contrast met Jean-Jacques Kantorow, die als een ware redenaar omging met zijn solopartij. Van
Steen hield het orkest perfect in Kantorows spoor, maar diens vurige agogiek sloeg op geen enkele
manier over op de begeleiding.
De Vijfde van Sjostakovitsj bleek in staat om een bres te slaan in Van Steens strakke
front, wat geenszins betekende dat hij zijn greep op orkest en materie liet verslappen. De
symfonie kreeg vooral in dynamisch opzicht fraai reliëf, niet alleen in de gestage, maar
onstuitbare voortgang van het Largo, maar ook in de genadeloos doordraaiende notencarroussels
van het slotdeel.
Met dat al sprak uit deze uitvoering meer aandacht voor de letter dan voor de geest van de muziek. Al
komt het sarcasme van Sjostakovitsj weliswaar overal doorheen, bijten deed het hier niet. En zo
klonk de finale eerder als een heuse apotheose dan als een serviel, afgedwongen vreugdegejuich. Maar
de dubbele bodems in het werk van Sjostakovitsj zullen nu eenmaal onder alle omstandigheden en bij
alle uitvoeringen dilemma's blijven opleveren.
© Frits van der Waa 2006