de Volkskrant van 17 april 1993, Kunst, recensie
Onstuimige hartstochten in
wild gekef en bitse stukjes
Haydn-programma, door het Moskou Kwartet. Concertgebouw, Amsterdam. Janacek en Dvorák, door het
Prazák Kwartet. Vredenburg, Utrecht.
Niet omdat de klassieke literatuur voor strijkkwartet ooit zal gaan vervelen,
maar wel omdat de meeste gezelschappen zich zelden buiten de gebaande paden
begeven mogen de concerten die het Moskou Kwartet en het Prazák Kwartet deze
week gaven aan de balk. De kwartetten van Leos Janacek hoor je niet elke dag. En
dat geldt ook voor Haydns Die sieben letzte Worte Unseres Erlösers -
althans tot voor zeer kort, want het werk is opeens opvallend in the picture. De
versie voor strijkorkest ging de afgelopen maanden zowel bij de Amsterdamse Bach
Solisten als bij Nieuw Sinfonietta Amsterdam.
Het Moskou Kwartet - een viervrouwschap - opende zijn Haydnprogramma met het
Dageraad- en het Ruiter-kwartet. Gewoon repertoire, voor zover Haydn 'gewoon'
mag worden genoemd, maar hoe dan buitengewoon gespeeld. De vier strijksters realiseren
zonder zichtbare inspanning een volle, klassieke ensembleklank die staat als een huis. Ook
hun interpretaties, nu eens wervelend, dan weer innig van toon, komen duidelijk voort uit de
Hoge School van de Russische kwartetkunst, al is de harteklop hier, met recht, eerder
Weens dan Slavisch.
Het contrast met de ingekeerde Sieben letzte Worte was enorm. Met het strijkkwartet
als genre heeft dit eigenaardige werk niets uit te staan. Het is veeleer een zevendelig reeks
instrumentale aria's, met een in- en een uitleiding. De melodiek van de denkbeeldige sopraan,
met glans vertolkt door primaria Evguenya Alikhanova, is volledig gemodelleerd naar de woorden
van Christus aan het kruis. Zo leidt de tekst van de eerste Sonata (Vader, vergeef het hun,
want zij weten niet wat zij doen, maar dan in het Latijn) tot lange arioso-lijnen, die van
de vijfde daarentegen (Mij dorst!) tot als uit steen gehouwen dalende tertsmotieven.
De aanhoudend herhaalde akkoorden in de begeleidende stemmen zijn de spijkers die het stuk
bijeennagelen. Toch breekt daar in de loop van het werk steeds meer kwartet-textuur doorheen,
om in de Finale los te bars ten in het tremulerend en chromatisch gehamer van de
aardschok. Haydn lijkt hier een voorschot te nemen op de late Beethoven-kwartetten.
Ook Leos Janacek bewerkstelligt hartstochten met behulp van halsstarrigheid, maar de zijne
zijn allerminst devoot, eerder heftig, onstuimig en autobiografisch. Met zijn twee kwartetten
opende het Prazák Kwartet donderdag in Utrecht een drieluik met Tsjechische kwartetmuziek,
dat vanavond wordt afgerond met werk van Martinu, Smetana en Jan Jakub Ryba, een tijdgenoot van Mozart.
De heren uit Praag opereren minder fijngevoelig dan de dames uit Moskou, al speelt de akoestiek
van de Utrechtse kleine zaal, die de bijtende attaques in het forte-spel en de naar het schrale
neigende toon van de twee violen benadrukt, daarbij ook een rol. Misschien is dat een onvermijdelijk
tolgeld voor de grote scherpte en het Oosteuropees vuur dat het viertal in zijn uitvoeringen legt.
De bizarre, ongekunstelde muziek die Janacek aan het eind van zijn leven schreef is niet in een
paar woorden te typeren. Ze wisselt voortdurend van stemming, momenten van noblesse worden ontzenuwd
door wild gekef, en dikwijls vertelt elk van de instrumenten een eigen verhaal. Maar uit die hoogst
individuele, bitse aaneenketening van stukjes en beetjes, gevat in een al even hoekig harmonisch
idioom, ontstaat toch een eenheid die zowel dramatisch als muzikaal overtuigt.
Het werk van Dvorák en Smetana is vergeleken met dat van Janacek behaaglijk, anderhoudend
en soms een beetje ongebreideld. Echt muziek om je lekker in uit te leven, al kan het ogenschijnlijk
gemak waarmee het Prazák Kwartet de dikwijls naar het orkestrale neigende klankweefsels van
kleur daet zinderen niet anders zijn dan de vrucht van twintig jaar keihard werken, studeren en
uitvoeren.
© Frits van der Waa 2006