Home
Vertalingen
Stukken
Strips
Genealogie
CV
Links
Zoek

de Volkskrant van 15 juni 1993, Kunst, recensie

Heldere en toch veelvormige eenvoud in De Leeuw-programma

Pousseur stoot zwoegend lijmpot om

Holland Festival: Bartholoméee, De Leeuw en Pousseur, door het Radio Kamerorkest, het Groot Omroepkoor en solisten o.l.v. Pierre Bartholomée, en Cappella Amsterdam o.l.v. Daniel Reuss. Beurs van Berlage, Amsterdam.
Ton de Leeuw-programma, door het Nieuw Ensemble, Het Trio en solisten o.l.v. Ed Spanjaard. Concertgebouw, Amsterdam.

Als er in muziek een of meer tonen voortdurend meeklinken spreken we van bourdon, ook wel drone of orgelpunt genoemd. Het is een oeroud en elementair muzikaal principe, een fundament voor complete muziektradities, zoals de Indiase, maar ook voor instrumenten als de doedelzak en de draailier.

In hedendaagse muziek wordt de bourdon-techniek nog maar zelden openlijk toegepast. Toch zijn in menige nieuwe compositie passages te beluisteren waar liggende tonen (niet altijd lage overigens) het muzikale huisraad bij elkaar moeten houden. De bourdon werkt dan als een soort lijm, en de bijbehorende muziek nogal eens als een plakwerkje.

Componist Ton de Leeuw echter hanteert de bourdon niet als plak- maar als stijlmiddeI. In vrijwel al zijn werk van de laatste tien, twaalf jaar zingt en zoemt voortdurend, maar zelden nadrukkelijk, een grondtoon mee. Zo ook in Fauxbourdon, zijn jongste werk, dat zondag door zeven musici van het Nieuw Ensemble in première werd gebracht, als sluitstuk van een compleet De Leeuw-programma. Het concert was op zijn beurt weer een inleiding op De Leeuws opera Antigone, die volgende week vrijdag voor het eerst wordt opgevoerd in de Westergasfabriek in Amsterdam.

Met de titel van zijn nieuwe werk verwijst De Leeuw tevens naar de fauxbourdon-techniek, die in de vijftiende eeuw veel werd toegepast en waarbij akkoorden zich trapsgewijs verplaatsen. Maar dat effect komt hier hooguit in versluierde vorm tot klinken. De eigenlijke bourdon daarentegen manifesteert zich in het eerste van de twee delen onmiskenbaar, als een kwart-interval, bescheiden en continu aangehouden door de synthesizer. Daaromheen ontvouwt zich, bondig en energiek, een snel aangroeiend meerstemmig en veelkleurig mozaiëkwerk, waarin beknopte, pendelende frasen steeds worden geïnterpuncteerd met korte motieven. Bij de overgang naar het tweede deel wijkt de bourdon voor een nauwelijks minder openlijk beleden grondtonigheid, en de synthesizer voor de marimba, die de muziek een gamelan-achtige kleur verleent.

Uit flitsende, dalende figuren vlecht De Leeuw vervolgens een steeds weelderiger en dichter tutti-weefsel, waarvan de draden ten slotte geleidelijk en toch overrompelend bijeenkomen in een snelle, eenstemmige melodie.

Hoewel De Leeuw met dit stuk geen wezenlijk nieuwe elementen aan zijn vocabulaire toevoegt is het toch weer verrassend hoe geraffineerd hij omspringt met het specifieke timbre-palet van het Nieuw Ensemble.

Ook in de vijf voorgaande stukken streeft De Leeuw met succes naar heldere en toch veelvormige eenvoud. Het minst overtuigend was nog de cello-solo Apparences I, waarin de muzikale mededeling, de duivelskunsten van Taco Kooistra ten spijt, enigszins versluierd wordt door een overmaat aan krachttoeren, effecten en speciale dempers.

De koppeling die het Holland Festival twee dagen tevoren tot stand bracht tussen werk van De Leeuw en van de Belg Henri Pousseur was waarschijnlijk bedoeld als confrontatie van twee generatiegenoten (De Leeuw is 66, Pousseur drie jaar jonger). In muzikaal opzicht hebben ze niets gemeen dan misschien een hang naar het alomvattende. In De Leeuws Cinq Hymnes, gloedvol uitgevoerd door Cappella Amsterdam, uit zich dat streven in een geserreerde, organisch groeiende wisselwerking tussen melodische lijnen, samenklank, en ritmische patronen. Bij Pousseur, die in opdracht van de NOS-radio een werk met de titel Dichterliebesreigentraum componeerde, leidt het tot een onmatige zwoegpartij die ruimschoots een uur in beslag neemt.

Dichterliebesreigentraum is bedoeld als een hommage aan Robert Schumann. Diens liedercyclus Dichterliebe, op teksten van Heine, fungeerde als 'generatieve matrix' voor Pousseurs nieuwe werk. Maar dit bindmiddel heeft zich tegen hem gekeerd.

Het stuk heeft meer van een omgevallen lijmpot dan van een huldeblijk. Temidden van een onvoldoende gedifferentieerde klankmassa, teweeggebracht door orkest, koor en twee vocale solisten, verschijnen voortdurend tekst- en muziekflarden, die echter niet zozeer Schumanns meesterschap, als wel de clichés van de romantische liedkunst blootleggen. Het lijzig vibrato van sopraan Marianne Pousseur doet daar nog een schepje boven op. In zijn beste momenten bewerkstelligt Dichterliebsreigentraum een ironische vervreemding die aan het werk van Kagel doet denken. Maar dat zal wel niet de bedoeling geweest zijn.


© Frits van der Waa 2006