de Volkskrant van 4 december 1993, Kunst, recensie
Blazerslijnen tot vloeibaar hout gemengd
Debussy, Bartók en Sjostakovitsj, door het Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v.
Bernard Haitink. Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 8 december, 20.00 uur.
Zo mooi, zo aangrijpend mooi als het Concertgebouworkest vorige week speelde onder Bernard
Haitink, zo mooi kon het woensdag bij het tweede optreden van het team onmogelijk meer
worden. Wat niet wegneemt dat ook dit weer een concert met een bijzondere allure was.
Conform de speciale eisen die het orkest stelt aan de inhoud van zijn 'meest prikkelende,
moderne serie' was geen van de in dit C-serie-concert uitgevoerde stukken minder dan een
halve eeuw oud. Weliswaar stamt de bewerking die Rudolf Escher maakte van Debussy's Six
épigraphes antiques uit 1977, maar dat is natuurlijk bijzaak. Wat in elk geval
vóór het programma pleit is dat geen van de drie onderdelen ook maar enigszins
gedateerd aandoet.
Zo hebben liefhebbers van Górecki nu kunnen ontdekken waar deze Poolse hitcomponist
de mosterd voor zijn Vierde Symfonie heeft gehaald: uit het eerste deel van de
Muziek voor snaarinstrumenten, slagwerk en celesta, waarin Bartók
met een soortgelijke stapeling van imiterende stemmen heel wat boeiender resultaten bereikt.
Om nog maar te zwijgen van de daarop volgende, door Haitink trefzeker gespannen bogen waarin
geagiteerd heen-en-weer-gestuiter en ijle timbres op de grens van toon en ruis elkaar
opvolgen.
Waar Haitinks fuserend vermogen bij Bartók een strijkersklank teweegbracht die bij
wijlen wat harsiger had gekund wist hij in Debussy's miniaturen de blazerslijnen tot
vloeibaar hout te mengen. Zijn interpretatie was evengoed een eerbetoon aan Escher, die deze
uitgespaarde, haast half-verzwegen muziek beschouwde als een klein lexicon van Debussy's
compositietechnieken.
Ook Sjostakovitsj' Eerste is zo'n soort catalogus, maar dan een van het uitvoeriger
soort. In 1925, toen Sjostakovitsj het werk voltooide, was hij negentien jaar, ongelooflijk
jong gezien de fenomenale vermogens waarvan deze symfonie getuigt.
Er valt over te twisten of deze symfonische doolhof, waarvan de eerste helft vooral
wispelturige spot, en de tweede veeleer wispelturige tragiek uitdrukt, een diepe,
bovenmuzikale gedachte belichaamt, of alleen maar getuigt van de behoefte van een
opgroeiende reus om zijn vermogens op de proef te stellen. Zelf voel ik het meest voor het
tweede, maar dat maakt het eigenaardige brouwsel nauwelijks minder explosief.
Haitink ontstak het vuur, het orkest smeulde en knetterde dat het een aard had, en een
flink deel van het publiek vond de muziek - de rusten vooral - om te proesten.
© Frits van der Waa 2006