de Volkskrant van 15-07-1994, Pagina 4, Kunst, recensie
De symboliek van poedels en tandzijde
Op 22 oktober 1993 kreeg Frank Zappa bezoek. Zijn gast was een
Engelsman van 37 jaar. Hoe die er uitzag vermeldt de geschiedenis niet - wel
wat hij bij zich had: een vijfhonderd pagina's tellend manuscript van een
boek over het werk van zijn idool, The Negative Dialectics of Poodle Play.
Ben Watson - want dat was de naam van de bezoeker - kwam op het nippertje.
Niet om permissie te vragen voor het citeren van songteksten, want die had
hij vast wel gekregen. Maar om Zappa stukken uit zijn boek voor te lezen, en
te vertellen welke ongelooflijke parallellen hij had gevonden tussen King
Lear en het album Apostrophe ('), of tussen Dinah-Moe Humm en een
liefdesbrief van de negentiende-eeuwse kunstcriticus John Ruskin. Watson was
inderdaad maar net op tijd. Zappa heeft de verschijning van het boek,
ongetwijfeld de meest erudiete, complete, en uitzinnige analyse die ooit aan
het werk van een popmuzikant is gewijd, niet meer mogen beleven. Zes weken na
Watsons bezoek was hij dood.
Duizend manschappen staan nu in rotten opgesteld en roepen naar het
monster.
Hier, Fido! Hier, Fido. . .
Cheepnis, twintig jaar geleden verschenen op Roxy & Elsewhere - waaruit het
bovenstaande een vrije vertaling is - is een van de kernen van waaruit Watson
zijn boek heeft laten uitgroeien tot een foliant van vijfhonderd pagina's.
Het wordt voorafgegaan door een inleiding waarin de lezer in hermetische taal
om de oren wordt geslagen met Freud, Marx, de Situationistische
Internationale, Adorno en Joyce. Het is meteen zonneklaar dat de auteur van
dit boek zijn licht bepaald niet onder de korenmaat steekt. Maar bij
hoofdstuk één, als het boek werkelijk begint, klaart de stijl
op en blijkt gaandeweg dat Watson er niet alleen in is geslaagd zijn
pretenties waar te maken, maar alles ook nog eens op een bevattelijke en
onderhoudende manier op schrift te stellen.
Het is een boek dat zich richt tot Zappafielen en Zappologen. Wie nog nooit
heeft gehoord van Plastic People, Billy the Mountain of The Torture never
Stops, of wie niet op zijn minst een vaag Zappa-belletje hoort rinkelen bij
het woord poodle, zal een zware kluif hebben aan dit boek. Het helpt zeker
als je ongeveer weet wat Varèse, Stravinsky, Shakespeare, Captain
Beefheart en Freud aan de cultuurgeschiedenis hebben bijgedragen - maar
aangezien een omnivore belangstelling bijna een voorwaarde is om Zappa's
caleidoscopische muziek op prijs te stellen zullen de meeste liefhebbers daar
wel eens aan hebben geroken.
Watsons hondse onderneming is minstens zo complex als het oeuvre van Zappa
zelf. Dat een chronologische bespreking van Zappa's discografie de ruggegraat
van het boek vormt, is eerder een structuurmiddel dan een zwaktebod. Vanuit
de chronologie onderneemt Watson allerlei escapades, even speels als serieus,
waarbij hij ook de maatschappelijke en artistieke context niet onbesproken
laat.
Gezien Zappa's enorme produktie is het niet zo'n wonder dat sommige pagina's
desondanks een wat opsommerig karakter hebben. Maar zelfs dan nog slaagt
Watson erin om zijn korte kenschetsen van al die verschillende nummers en
composities levendig en leesbaar te houden, en ze te larderen met een schat
aan weetjes en citaten, die hij bovendien grondig documenteert in talloze
voetnoten.
In het veranderlijke, ongrijpbare, en het controversiële dat Zappa's
muziek voor velen zo onverteerbaar maakt, ligt volgens Watson juist de
essentie van zijn oeuvre. Het ingewikkelde en paradoxale van Zappa's muziek
is dat ze de scheidslijnen tussen hoge en lage cultuur, tussen het triviale
en het esthetische negeert, en ze daarmee aan de kaak stelt. Net zoals hij
met zijn muziek de pop-industrie zowel gebruikt als bekritiseert, en net
zoals hij in zijn teksten allerlei sociale en seksuele taboes ondergraaft -
juist door ze in al hun platheid te presenteren.
'Net als William Burroughs', stelt Watson, 'streeft Zappa naar een kunst
waarin de individuele impulsen die door de fatsoensmoraal en de religie
worden geëxploiteerd, openbaar worden gemaakt en zo het verzet tegen die
invloeden zullen aanwakkeren.' Hij hield, met andere woorden, zijn publiek
een soort spiegel voor. Of het nu ging om sadomasochisme, anale sex,
seksistisch macho-gedrag, Zappa zong er over, maar - en dat heeft niet
iedereen in de gaten - identificeerde zich er niet mee. In een
interview-citaat uit 1972 verwoordt hij zijn positie heel helder: 'This is
this and that's that and here you are and respond to it.'
Vergelijkbaar is wat Watson omschrijft als 'Zappa's incorporatie van tot
fetisj geworden muzikale momenten - muziekindustriële pulp - in zijn
compositorische dialectiek.' En het was juist de muziek van Edgard
Varèse, 'muziek die geluidsblokken met elkaar in evenwicht wilde
brengen, zoals dat gebeurt in abstracte kunst' die Zappa op dit spoor zette.
'Zappa is een van de weinige componisten die hebben begrepen dat
Varèses muziek de sleutel zou kunnen zijn om muzikale genres te
overstijgen, een symbolische afwijzing van de sociale beperkingen die ze
belichamen.'
Het tegenstrijdige aan Zappa èn aan Zappa-bewonderaars is dat ze even
goed kunnen genotteren bij de stupide, mechanische herhalingen van A little
Green Rosetta, een loflied op de meligheid, als bij de geraffineerde
ritmische 'statistical density' van een stuk als The Black Page, dat op menig
podium voor moderne muziek is uitgevoerd.
Hoewel Watsons analyse hout snijdt en hij overtuigend aan weet te tonen dat
met name op een plaat als Lumpy Gravy het geheel meer is dan het schijnbare
bric-à-brac van de afzonderlijke componenten, ontkomt ook hij niet aan
het hanteren van een dubbele waarderingsschaal. In Zappa's muzikale en
tekstuele platheden mag de message gelden als excuus voor het medium, in zijn
abstracte, instrumentale en in veel gevallen 'serieuze' muziek is het toch
allereerst het esthetisch genot dat telt, al is de grens niet altijd scherp
te trekken.
Wanneer Watson over Zappa's gitaarsolo's schrijft overweegt een hooggestemde
lyriek, al weet hij ook hier een dialectische, Freudiaanse noot te kraken:
'De intensiteit van Black Napkins imiteert de withete steek van een orgasme.'
Een korreltje zout lijkt hier op zijn plaats.
Maar er zijn pagina's in het boek die je de wenkbrauwen nog hoger doen
optrekken. Zo brengen de verwijzingen naar 'dental floss' in Montana Watson
op het 'tanden'-motief, dat dikwijls opduikt in Zappa's werk, en vandaar op
Freud, die tanden beschouwde als een symbool voor masturbatie. En verdraaid,
in het woord mONtANa valt de naam Onan te bespeuren. En dan is er ook nog
sprake van een rit op een paard met de naam Mighty little. Watson: 'Een
vervoermiddel dat van formaat kan veranderen heeft duidelijk een fallische
betekenis.'
Nog doller is het verband dat Watson bespeurt tussen Plato's Phaedo en
'Fido', de naam waarmee alle poedels in Zappa's oeuvre getooid zijn. De
poedel is onder andere het symbool van onderworpenheid, en dan zijn we weer
thuis bij Freud, maar ook bij Coleridge, Jeff Koons en Wyndham Lewis, want
Watson heeft zijn Sherlock-Holmes-speurtocht naar Zappa-topoi niet
kinderachtig aangepakt.
Het aardige is dat Watson in staat is tot zelfrelativering. Hij presenteert
dit materiaal vooral als 'vondsten', en laat niet na te vermelden dat de
familie Zappa er zelf dubbel om heeft gelegen. Toch is de conclusie die hij
eraan verbindt niet gering: 'Alles stolt tot een reflectie van al het
andere', schrijft hij over Apostrophe ('). 'Het is niet zozeer een
rechtlijnige vertelling als wel een opeenhoping van symbolen. Dat die
symbolen steeds die van King Lear weerspiegelen is niet het resultaat van
literaire verwijzingen, maar van het zoeken naar beelden die van toepassing
zijn op zowel de economische als psychoanalytische verschrikkingen van een op
ruilhandel gebaseerde samenleving.' Deze conclusie lijkt een bevestiging van
het collectief onderbewuste van Jung (een schrijver die merkwaardigerwijs aan
Watsons belezenheid ontsnapt lijkt te zijn).
The Negative Dialectics of Poodle Play is voor de Zappa-aanhanger wat The
Classical Style van Charles Rosen is voor liefhebbers van Mozart, Haydn en
Beethoven: een standaardwerk dat niet snel zijn evenknie zal vinden. Hoewel
het niet vrij is van een zeker exhibitionisme weet Watson zelfs die
eigenschap in de epiloog, de beschrijving van zijn bezoek aan Zappa, ten
goede te keren. Dat het een controversieel boek is wordt ten volle
gerechtvaardigd door het onderwerp.
De uitweidingen die far out gaan doen niets af aan de dikwijls opmerkelijke
lucide observaties en de enorme grondigheid. Zo legt Watson priemend de
vinger op de politieke petit-bourgeois-denkbeelden die Zappa als
privépersoon heeft beleden, die zich niet altijd laten rijmen met de
radicale strekking van veel van zijn songteksten.
Uitvoerige beschouwingen over de hoezen van de albums, sociale en culturele
achtergronden van de muziek, biografieën van musici; een completer boek
over dit onderwerp is nauwelijks denkbaar, zelfs al gaan de muzikale analyses
niet zo zeer in op akkoorden en ritmen als wel op betekenis en globale
behandeling van het muzikale materiaal, in het bijzonder de manier waarop
Zappa omgaat met de technologie.
'Hoewel zijn muziek ons zonder ophouden herinnert aan de manier waarop ze
geproduceerd is, is ze niet experimenteel op de manier van Stockhausens
muziek uit het eind van de jaren zestig, waarin esthetische keuzen
ondergeschikt gemaakt zijn aan de resultaten van bepaalde procedures. Er ligt
geen ideologie ten grondslag aan Zappa's gebruik van digitale edits,
bandmontage, of live geproduceerde snurkgeluiden: compositie is uiteindelijk
een kwestie van beslissingen van het luisterende oor. Zo omzeilt Zappa een
van de belangrijkste conceptuele cul-de-sacs van de twintigste-eeuwse
kunstmuziek.'
Waarvan akte, in de gedaante van zevenenvijftig cd's en dubbel-cd's.
Ben Watson: Frank Zappa: The Negative Dialectics of Poodle Play. Quartet
Books, import Nilsson & Lamm, Fl. 82,25
Link: Alle stukken over FZ op deze site op 1 webpagina
© Frits van der Waa 2006