de Volkskrant van 05-09-1994, Pagina 11, Kunst, recensie
Melodrama Benda lenige verrassing
Festival Oude Muziek Utrecht
Het was curieus om het doorgaans zo degelijke, bedaarde, altijd even
gelijkmoedig dankbare Oude Muziekpubliek zaterdagavond in een furieuze ovatie
te zien losbarsten. Aanleiding was - hoe kan het anders - een sopraan. Cyndia
Sieden maakte in haar optreden met het Orkest van de Achttiende Eeuw helemaal
de blits met drie concertaria's van Mozart. De jonge Amerikaanse zangeres -
in januari andermaal te gast bij het orkest - was inderdaad allerinnemendst,
niet alleen dank zij haar loepzuivere coloratuurnoten, maar meer nog dank zij
haar welsprekende inzicht in de teksten. En de andere gast, dirigent Gustav
Leonhardt, nam met een intense, bijna hardhandige interpretatie van Haydns
Trauersinfonie, gevolgd door een iets lankmoediger visie op Mozarts Symfonie
in A, KV 201, dubbel en dwars revanche voor het Bach-programma dat hij
eerder met het orkest ten gehore had gebracht.
Muziek uit de 'klassieke' periode was alleen vertegenwoordigd door een
imposante Beethovenmarathon op fortepiano. Maar op een of andere manier was
er veel Haydn en Mozart binnengesmokkeld. Ook Ton Koopmans Amsterdam Baroque
Orchestra werd blijkbaar door een van Haydns Parijse symfonieën ('La
Reine') bewogen tot het leveren van topprestaties. Het stelde de gedreven,
maar verre van gave geluiden die Concerto Köln de avond daarvoor had
laten horen ten enenmale in de schaduw.
Ook de grote verrassing van het festival, de scenische voorstelling van de
melodrama's Ariane à Naxos en Médée, kwam voor rekening
van een componist uit de klassieke periode, een minder bekende weliswaar,
Georg Benda (1722-1795). Het 'melodrama' was een eigenaardig, weinig beoefend
genre, voorloper van het Singspiel. Maar er wordt geen noot in gezongen. De
hoofdrollen worden vertolkt door acteurs, wier tekstdeclamatie wordt
afgewisseld met illustratieve mootjes muziek: een begeleid recitatief dus,
maar dan gesproken.
Deze vorm heeft iets onbevredigends en kreeg dan ook, zeker in deze strikte
gedaante, nauwelijks navolging. Het zonderlinge is dat ze toch haar
uitwerking niet mist (ook Mozart uit zich in een van zijn brieven met
geestdrift over deze twee werken).
Ten dele is dat de verdienste van Benda, die er met uiterste lenigheid in is
geslaagd de beperkingen van de paradoxale montage-vorm te ondervangen.
Ariadne, zijn eersteling, is nog wat kortademig, maar in het ook in
dramatisch opzicht veel navrantere Medea-verhaal heeft hij het medium geheel
in zijn vingers. Het is evengoed de verdienste van de spelers van het
Opéra-Ballet Atlantique, het Slowaakse ensemble Musica Aeterna en
dirigent Christophe Rousset dat ze de in wezen hakkelige afwisseling van
voordracht en muziek samen hebben weten te voegen tot twee schijnbaar
continue, elkaar aanvullende lagen.
Zonder te schermen met een begrip als 'reconstructie' lijkt de enscenering
trouw te blijven aan de geschiedenis, getuige de inderdaad 'melodramatische'
gebaren, de 18de-eeuws-Griekse kostuums en het decor met zijn fraaie (maar
niet helemaal kloppende) schijn-perspectief en zijn klassicistische
Willink-zuilen en -wolken. Het levert hoe dan ook overtuigend muziektheater
op, en dat is, zeker gezien het in dit opzicht wat huisbakken verleden, een
ware triomf voor het Festival Oude Muziek.
De Franse barokmuziek, toch een van de grote thema's van het festival, kon
een dergelijke concurrentie eigenlijk niet aan. Dat ligt meer dan eens aan de
muziek zelf, want die is er minder vaak op uit de geest te scherpen dan de
zinnen te strelen. Dat bleek onder meer bij het Moskouse trio Orpharion, waar
de Spaans gepeperde muziek van Domenico Scarlatti een welkome afwisseling op
de lieflijke fluit- en gamba-suites van Forqueray en De la Barre opleverde.
Hoewel aan de muzikale gaven van de Russen niet getwijfeld kan worden, zwerft
er door hun vertolkingen nog een neiging tot een vibrato en een intensiteit
die niet helemaal strookt met de hedendaagse opvattingen over oude muziek.
Het Franse ensemble Le Parlement de Musique, eveneens voor het eerst in
Utrecht, is beter bij de tijd. Toch speelde hun programma met Franse
kerkmuziek zich af op het al te gelijkmatig niveau van een wat temerige
schoonheid. Dit in tegenstelling tot Nigel North, bespeler van de gitaar en
de theorbe (een luit met extra bassnaren), die de bevallige muziek van Robert
de Visée en tijdgenoten voortreffelijk wist uit te diepen. Maar pas
met het optreden van de 30-jarige klavecinist Pierre Hantaï - ondanks
talrijke misslagen een overrompelende muzikant - werd duidelijk dat er ten
minste één Franse barokcomponist was, Jean-Philippe Rameau, bij
wie het divertissement en het spel met de noten elkaar volstrekt niet in de
weg hebben gezeten.
© Frits van der Waa 2006