de Volkskrant van 24-10-1994, Pagina 9, Kunst, recensie
Beeldschone composities van onbekende grootheden
Battistini, Lésbio, Machado en Madre de Deus, door het Huelgas
Ensemble o.l.v. Paul van Nevel. Concertgebouw, Amsterdam. Radio 4: 28
oktober, 20.02 uur.
Anders dan de naam en het repertoire van het Huelgas Ensemble doen vermoeden,
is het gezelschap niet afkomstig uit Spanje, maar uit de Lage Landen. De naam
is ontleend aan de Huelgas Codex, een omvangrijk handschrift met vroege
Spaanse meerstemmige muziek: typisch het veronachtzaamd soort repertoire waar
dirigent Paul van Nevel zich sterk voor maakt.
De muziek die het Huelgas Ensemble zaterdag in het Amsterdamse Concertgebouw
liet horen is van iets recentere datum - ze stamt uit de zeventiende en
achttiende eeuw - maar het pleidooi voor de curieuze, enerverende,
beeldschone en in elk geval totaal onbekende composities van Italiaanse en
Portugese bodem was er niet minder vlammend om. Van Nevels levenswandel is
niet geheel onbesproken meer, sinds hij onlangs door een Italiaanse rechtbank
veroordeeld is omdat hij een aantal partituren uit een bibliotheek in Bologna
zou hebben gestolen en doorverkocht. Maar hoe hij zijn schatten ook verworven
mag hebben, hij strooit ze in elk geval met gulle hand weer uit.
Tijdens zijn onderzoekingen is Van Nevel gestuit op het Italiaanse geslacht
van de Battistini's, muzikanten die het erfgoed uit de renaissance blijkbaar
van vader op zoon hebben doorgegeven. De vijf korte motetten van Girolamo
Gaudenzio Battestini, een generatiegenoot van Haydn, zijn gecomponeerd in een
volstrekt archaïsche, zestiende-eeuwse stijl. Het is alsof een componist
van nu muziek à la Haydn zou schrijven, al zegt dat uiteraard niets
over de kwaliteit van zijn werk. Girolamo's motetjes zijn schitterend, maar
de extreme beknoptheid maakt ze eerder tot snuisterijtjes dan juweeltjes.
Grappig genoeg maakte het Stabat Mater dat zijn grootvader, Giacomo B., in
1704 componeerde een iets modernere indruk. Ook hier is het idioom
uitgesproken antiek, maar dat wordt hier en daar weersproken door een enkele
chromatische wending of een barokke versiering. Van Nevel voerde dit werk uit met acht zangers, twee trombones, cornet en
renaissancefagot, in een geraffineerde lay-out van timbres die leidde tot
dikwijls zeer gevarieerde schakeringen.
Tegenover de in de eerste plaats pure schoonheid van de
Battestinicomposities, waaraan de zangers met gloedvolle, loepzuiver
geïntoneerde lijnen het hunne bijdroegen, stelde Van Nevel in de tweede
helft beduidend ruwer gebolsterde muziek uit het Portugal van de zeventiende
eeuw. Ook deze muziek heeft nog tal van renaissance-kenmerken - Portugal lag
immers ver van de grote centra van de barokmuziek - maar dat valt in het niet
naast de enerverende ritmiek, een component die ongetwijfeld ontleend is aan
de volksmuziek. Vooral in Dexen que llore mi niño van António
Marques Lésbio maakt de meerstemmige verweving van twee- en driedelige
ritmes dat je als luisteraar voortdurend op het verkeerde been wordt gezet,
terwijl de muziek toch steeds weer op zijn pootjes terecht komt. In Manuel
Machado's Dos estellas le siguen overheerst daarentegen een zoetvloeiende
eenvoud, die nog wordt benadrukt doordat Van Nevel de vedel en de twee
blokfluiten bijna stiekem onder de zangstemmen laat binnenglippen.
Des te uitzinniger was de omvangrijke uitsmijter, een zeer oneerbiedige
compositie van Filipe da Madre de Deus die een gezelschap drinkebroers een
kijkje laat nemen in de Kerststal. Het beeld van de os en de ezel wordt
overschaduwd door een reus van een kater, uitroepen als 'Oef, wat heb ik een
koppijn' zijn niet van de lucht, en de drie koningen komen niet alleen op de
proppen met een ster, maar ook met een stel flessen. En al had het wel wat
ruiger en boertiger gekund dan het bij de dames en heren van het Huelgas
Ensemble klonk, toch leverde het een grandioos hoorspel op.
© Frits van der Waa 2006