de Volkskrant van 07-04-1995, Pagina 8, Kunst, recensie
Tegenkrachten plagen Johannes Passion
Johannes Passion van J.S.Bach, door het Drottningholm Baroque
Ensemble, Eric Ericson Kamerkoor en solisten o.l.v. Eric Ericson.
Muziekcentrum Vredenburg, Utrecht.
Zou het Drottningholm Baroque Orchestra gebukt gaan onder de Wet van de
Remmende Voorsprong of doodgewoon beroerd spelen? Lang vòòr de
Heiland woensdag in Utrecht aan het kruis genageld werd lag de uit Zweden
geïmporteerde Johannes Passie al levenloos in zijn graf, geveld door
bloedarmoede en definitief bezweken onder de slagen van dirigent Eric
Ericson.
Drottningholm is beroemd om zijn achttiende eeuwse theater, dat vrijwel in
oorspronkelijke staat bewaard is gebleven. Het orkest dat zich hiernaar
genoemd heeft en uiteraard op historische instrumenten speelt bestaat al
sinds 1971 en klinkt verbazend authentiek; dat wil zeggen authentiek
'authentiek'. Glazige strijkers, anemische fluitjes, weerbarstige hobo's:
alles doet denken aan de tijd dat de historische uitvoeringspraktijk het
voornamelijk moest hebben van goede bedoelingen. Maar zelfs dat is een te
mager excuus voor het geflodder in de strijkers en de voortdurende
aanvaringen in de basnoten.
Even verbazend was het aandeel van Ericson, een man die zijn grote
verdiensten als koordirigent hier te lande al menigmaal heeft gestaafd bij
optredens met het Nederlands Kamerkoor. Deze reputatie werd nog eens
bevestigd door de kwaliteit van het door hem opgerichte en sinds 1988 naar
hem vernoemde koor, dat in Utrecht zorg droeg voor de koralen, het Kreuzige,
kreuzige!-geroep, en de vele andere ankerpunten in Bachs passiemuziek.
Vlekkeloos realiseerde het wat Ericson, die voornamelijk met zijn neus in de
noten zat, met zijn semafoor-achtige slagtechniek tot uitdrukking bracht,
namelijk de mededeling dat Bachs muziek bestaat uit kwartnoten, achtsten en
zestienden.
Temidden van deze muzikale planimetrie was de door de wol geverfde Evangelist
van tenor Hans-Peter Blochwitz een kleine verademing, en droeg de jonge,
sympathieke Christus, Karl-Magnus Frederiksson, het kruis van het falende
continuo-spel met grote waardigheid. Behalve Gunnar Lundberg, wiens
ongecontroleerde basgeluid Pilatus afstotelijker maakte dan wenselijk was,
realiseerden de overige solisten hun partijen met een lijzigheid die in
overeenstemming was met de omstandigheden.
Het pijnlijke aan deze uitvoering was vooral dat bij vlagen iets verhevens
doorschemerde, dat er wel degelijk iets als een klankideaal werd nagestreefd,
en dat ook uit Ericsons rigide benadering althans een visie op de grote vorm
van het werk naar voren kwam, maar dat er tegelijkertijd zo veel
tegenkrachten in het spel waren, die pas in het slotkoor Ruht wohl tot
verzoening konden worden gebracht.
Na deze Scandinavische Johannes volgen er in Utrecht drie
Mattheus-uitvoeringen van Nederlandse origine - één onder Ton
Koopman, met het Radio Kamer Orkest, het Amsterdam Baroque Choir en het
Nederlands Kamerkoor, en twee door de Nederlandse Bachvereniging, aangevoerd
door Jos van Veldhoven - waarmee Muziekcentrum Vredenburg zich als
passie-centrum kan meten met het Amsterdamse Concertgebouw en de Naardense
Grote Kerk.
© Frits van der Waa 2006